Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0359/GA, 30 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:30-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/359/GA

betreft: [klager] datum: 30 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.W. Syrier, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van – zo begrijpt de beroepscommissie – 27 januari 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Achterhoek,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 mei 2016, gehouden in de p.i. Lelystad, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.W. Syrier, gehoord. Nu klagers raadsman ter zitting is verschenen heeft de beroepscommissie niet beslist op zijn verzoek
van
26 april 2016 om aanhouding van de behandeling van het beroep. Als toehoorder was aanwezig [...], lid van de Raad. De directeur heeft laten weten niet ter zitting te verschijnen.
Klager heeft ter zitting verklaringen van twee medegedetineerden overgelegd. Een kopie hiervan is aan de directeur toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, met ingang van 25 augustus 2015, in afwachting van een externe overplaatsing.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Uit de uitspraak van de beklagcommissie blijkt dat de beklagcommissie op enig moment een nadere
reactie,
te weten een e-mailbericht gedateerd 27 januari 2016, van de directeur heeft ontvangen. Klager is hiervan niet op de hoogte gebracht, noch in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 64 van de Pbw.
Niet is gebleken dat het opleggen van de bestreden ordemaatregel noodzakelijk was. Klager heeft zich altijd goed gedragen. Hij hield zich niet bezig met drugshandel en hij heeft alleen verslagen aangezegd gekregen in verband met een positieve
urinecontrole. Klager is op 22 augustus 2015 slachtoffer geweest van een steekincident. Als klager hierbij verwijtbaar betrokken zou zijn geweest dan ligt het voor de hand dat hij meteen diezelfde dag in afzondering zou zijn geplaatst en niet pas op 25
augustus 2015. Voorts is klager door de directeur niet in staat gesteld om aangifte te doen. Uiteindelijk is klager op
7 december 2015 daartoe in de gelegenheid gesteld door de officier van justitie.
In de ter zitting overgelegde verklaringen is – kortweg – vermeld dat de medegedetineerde klager zonder directe aanleiding heeft gestoken met een mes.

De directeur heeft hierop niet gereageerd.

3. De beoordeling
Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagcommissie gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Op grond van artikel 24, eerste lid in verbinding met artikel 23, eerste lid onder a, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de
inrichting
dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is.
Uit de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel volgt dat klager – in afwachting van een externe overplaatsing – is afgezonderd omdat klagers naam (telkens) zou worden genoemd bij drugshandel en bedreigingen. Naar het oordeel van de
beroepscommissie is niet gebleken van concrete feiten en omstandigheden die in redelijkheid kunnen duiden op betrokkenheid van klager bij drugshandel en bedreigingen. Het enkel vernemen dat klager hierbij betrokken zou zijn, is daartoe onvoldoende.
Klager heeft de in het schriftelijk verslag opgenomen verklaring van een medegedetineerde over een incident op 22 augustus 2015, mocht dit al ten grondslag hebben gelegen aan de oplegging van de ordemaatregel, gemotiveerd weerlegd.
Gezien het vorenstaande acht de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat afzondering van klager in verband met de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was.

De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden ziet de
beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Klager is op 26 augustus 2015 overgeplaatst naar een andere inrichting; de ordemaatregel heeft dus een dag geduurd. Gelet hierop bepaalt de beroepscommissie de hoogte van de
tegemoetkoming op € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 30 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven