Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3738/GA, 3 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3738/GA

betreft: [klager] datum: 3 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.N.A. Brouns, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 oktober 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2016, gehouden in de locatie De Schie, zijn gehoord klager en zijn raadsvrouw mr. D.N.A. Brouns.
De directeur van de p.i. Middelburg heeft op 23 maart 2016 schriftelijk bericht dat hij niet ter zitting van de beroepscommissie zal verschijnen en heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.

Het aanhoudingsverzoek is afgewezen en van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt dat ter kennisneming aan klager, zijn raadsvrouw en de directeur is verzonden.
De directeur is in de gelegenheid gesteld op het verslag te reageren, van welke gelegenheid geen gebruik is gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een ordemaatregel van zeven dagen plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, wegens het vermoeden van afpersing van medegedetineerden.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De ordemaatregel is opgelegd ten behoeve van onderzoek. Het vermoeden van afpersing is echter enkel gebaseerd op de verklaringen van
medegedetineerde V. Uit het opgemaakte rapport blijkt niet dat andere medegedetineerden hebben geklaagd en er zijn geen aanwijzingen die de lezing van V. ondersteunen. Zowel klager als medegedetineerde A. zijn gehoord en ontkennen betrokkenheid. Niet
is
onderbouwd welke medegedetineerden en/of medewerkers nog gehoord dienden te worden. De noodzaak om klager in afzondering te plaatsen is daarmee niet gebleken.
Ter zitting van de beklagcommissie is overwogen dat uit onderzoek zal moeten blijken of klager daadwerkelijk betrokken was bij de afpersing van medegedetineerden. Klagers raadsvrouw heeft destijds ter zitting aangevoerd dat één verklaring van een
medegedetineerde onvoldoende is voor het opleggen van een ordemaatregel.
De ordemaatregel is geen straf, maar is door klager wel zo ervaren. Ter zitting van de beklagcommissie heeft klagers raadsvrouw gevraagd naar de onderzoeksresultaten. Het antwoord daarop was erg summier en onduidelijk. Het is kwalijk dat er geen
verslag
van het onderzoek is overgelegd. Uit het onderzoek is niets naar voren gekomen.
De raadsvrouw verwijst naar een uitspraak van de beroepscommissie (RSJ 19 januari 2015, 14/4344/JA) waarin is overwogen dat met betrekking tot een opgelegde ordemaatregel van vier dagen de maatregel niet langer dan twee dagen had hoeven duren, gelet op
het verrichte onderzoek. In het onderhavige geval heeft de ordemaatregel zeven dagen geduurd en is niet duidelijk hoe lang het onderzoek heeft geduurd. Wel duidelijk is dat het onderzoek geen resultaat heeft opgeleverd. Klager ervaart nog steeds
nadelige gevolgen van de opgelegde ordemaatregel, waaronder recentelijke degradatie.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Pbw jo. Artikel 23, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde in afzondering plaatsen indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is.

Uit de onderliggende stukken blijkt dat door een medegedetineerde melding is gedaan van afpersing, onder meer door klager. Door een personeelslid is waargenomen dat - nadat de melder een verklaring had afgelegd - klager tijdens uitsluiting naar de
verblijfsruimte van de melder is gegaan en door het luikje heeft gekeken. Uit de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel blijkt dat de ordemaatregel is opgelegd om onderzoek te kunnen doen naar het vermoeden dat klager betrokken is bij
afpersingspraktijken. Op grond van het vorenstaande kon de directeur beslissen onderzoek te doen naar klagers mogelijke betrokkenheid bij afpersing. Gelet hierop kon de directeur in redelijkheid beslissen om klager, in het kader van het onderzoek, in
afzondering te plaatsen. Die beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Voor wat betreft de duur van de ordemaatregel overweegt de beroepscommissie als volgt. Door de directeur is geen verslag van het onderzoek overgelegd, hetgeen te betreuren is. Uit het verweerschrift van de directeur maakt de beroepscommissie op dat het
onderzoek bestond uit het (meermalen) horen van medewerkers, de melder en betrokkenen en uit het beluisteren van telefoongesprekken van de afdeling. De beroepscommissie oordeelt dat is gebleken dat de noodzaak van de verdere voortduring van de
ordemaatregel is getoetst.
Zo heeft de directeur beslist om de ordemaatregel niet eerder te beëindigen omdat de melder gedurende het onderzoek werd aangevallen door twee andere gedetineerden. Voorts heeft de directeur beslist de ordemaatregel niet te verlengen toen op grond van
het onderzoek niet was komen vast te staan dat klager medegedetineerden onder druk had gezet, en derhalve de grond voor de ordemaatregel was komen te vervallen. Gelet hierop kan de duur van de opgelegde ordemaatregel niet als onredelijk of onbillijk
worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. J.G.A. van den Brand en drs. F.M.J. Bruggeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 3 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven