Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0843/GA, 2 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/843/GA

betreft: [klager] datum: 2 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.C. Polat, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 1 maart 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Op 6 april 2016 is aan klaagsters raadsman bericht dat zijn verzoek om mondelinge behandeling van het beroep is afgewezen en het beroep schriftelijk zal worden afgedaan.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Namens klaagster is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klaagsters verzoek om verlof is afgewezen in verband met een openstaande strafzaak en vanwege het feit dat zij in een
uitleveringsprocedure is verwikkeld.
In een eerdere beroepszaak van klaagster ten aanzien van een verzoek tot detentiefasering (RSJ 18 juni 2015, 15/1004/GB) overwoog de beroepscommissie dat op het verzoek om uitlevering op korte termijn een uitspraak werd verwacht, hetgeen op dat moment
een contra-indicatie vormde om in aanmerking te komen voor detentiefasering. Voor wat betreft de openstaande strafzaak oordeelde de beroepscommissie dat niet duidelijk was wanneer deze behandeld zou worden, zodat niet kon worden geconcludeerd dat deze
strafzaak zonder meer invloed zou hebben op klaagsters detentie.
Thans staat nog steeds niet vast wanneer de openstaande strafzaak zal worden behandeld. Op 2 december 2015 heeft de rechter-commissaris beslist dat nog drie getuigen zullen worden gehoord. Bovendien is de kans groot dat nog meer getuigen gehoord zullen
moeten worden. In de openstaande strafzaak is klaagster niet voorlopig gehecht. De openstaande strafzaak hoeft dan ook geen beletsel te vormen voor verlofverlening.
Voor wat betreft de uitleveringszaak wordt namens klaagster verder aangevoerd dat inhoudelijke behandeling op 2 november 2015 en op 17 november 2015 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft bij beslissing van 1 december 2015 de uitlevering van
klaagster aan de autoriteiten van Turkije toelaatbaar geacht, maar heeft desondanks de minister geadviseerd geen gevolg te geven aan het verzoek. Klaagster zal naar alle waarschijnlijkheid niet worden uitgeleverd. Voorts heeft de rechtbank zich gebogen
over een eventuele gevangenhouding en heeft zij geoordeeld dat klaagster niet zal worden vastgezet voor de uitleveringszaak. Gelet hierop vormt de uitleveringszaak evenmin een beletsel voor algemeen verlof of detentiefasering.
Opgemerkt wordt voorts dat het feit dat beroep in cassatie is ingesteld in de uitleveringszaak evenmin een beletsel voor verlofverlening mag zijn nu dit een schriftelijke ronde betreft waarbij de verdediging vindt dat het uitleveringsverzoek ook
formeel
ontoelaatbaar moet worden geacht.
Ten slotte wordt namens klaagster aangevoerd dat zij een zelfmelder is en zij zich, ondanks de lopende strafzaak en de uitleveringszaak, netjes heeft gemeld in de inrichting in de veronderstelling dat zij gewoon gebruik zou kunnen maken van
verschillende verlofregelingen.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts heeft de directeur – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Tegen klaagster loopt een uitleveringsprocedure. Ook is sprake van een openstaande strafzaak. Klaagster
impliceert dat zij niet uitgeleverd wordt omdat de rechtbank heeft geadviseerd geen gehoor te geven aan de uitlevering, ondanks dat uitlevering toelaatbaar is geacht. De minister heeft echter nog niet beslist in de uitleveringszaak. Klaagster verbindt
derhalve voorbarige conclusies aan het advies van de rechtbank. Zolang geen beslissing is genomen in de uitleveringszaak, is sprake van een weigeringsgrond op grond van artikel 4, aanhef en onder k. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
(de Regeling).

3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek wegens een Opiumdelict. De fictieve einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 24 juni 2016.

De directeur heeft klaagsters verzoek om verlof afgewezen, omdat sprake is van een openstaande strafzaak en klaagster in een uitleveringsprocedure is verwikkeld.

Op basis van de stukken stelt de beroepscommissie vast dat niet gebleken is wanneer de openstaande strafzaak zal worden behandeld. Gelet op klaagsters korte strafrestant kan niet worden geconcludeerd dat deze strafzaak zonder meer invloed zal hebben op
klaagsters detentie, zoals de beroepscommissie ook overwoog in RSJ 18 juni 2015, 15/1004/GB.

Ten aanzien van de uitleveringszaak overweegt de beroepscommissie als volgt.
In artikel 4, aanhef en onder k, van de Regeling is bepaald dat het verlof wordt geweigerd in geval van een gedetineerde ten aanzien van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgeleverd of ten aanzien van wie een uitleveringsprocedure loopt,
tenzij hieraan schorsende werking is verleend. Vast staat dat ten aanzien van klaagster een uitleveringsprocedure loopt waaraan geen schorsende werking is verleend. De rechtbank heeft echter op 1 december 2015 beslist dat de uitlevering hoewel
toelaatbaar niet wenselijk wordt geacht, en heeft de minister geadviseerd geen gevolg te geven aan het verzoek. Bovendien is in het kader van de uitleveringsprocedure geen vrijheidsbeneming toegepast.
Gelet op deze bijzondere omstandigheden, en in aanmerking genomen dat de einddatum van klaagsters detentie (zeer) nabij is, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur niet op goede gronden berust. Zij zal derhalve het beroep
gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de directeur opdragen om met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van één week na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie ziet geen
aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming aan klaagster.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt de directeur op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen één week na dagtekening van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 2 mei 2016

secretaris voorzitter

Naar boven