Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1004/GB, 18 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:18-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/1004/GB

Betreft: [klaagster] datum: 18 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Schuurman, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 24 maart 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klaagsters verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klaagster is sedert 22 april 2014 gedetineerd. Zij verblijft in de gevangenis van de locatie Nieuwersluis te Loenen.

3. De standpunten
3.1. Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Gedurende de detentie van klaagster zal geen sprake zijn van zaken die detentiefasering in de weg staan. Met betrekking tot een nog openstaande strafzaak stelt klaagster dat deze zich nog in
de onderzoeksfase bevindt en er geen zitting is gepland. Er bestaat derhalve geen gevaar dat deze strafzaak haar huidige detentie beïnvloedt. Voorts wordt aangevoerd dat er nog geen uitsluitsel bestaat met betrekking tot het uitleveringsverzoek dat
Turkije betreffende klaagster heeft gedaan en dat niet te verwachten valt dat uitlevering wordt toegestaan.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Op het verzoek tot uitlevering wordt op korte termijn een uitspraak verwacht, hetgeen in deze fase van de detentie een contra-indicatie is om in aanmerking te
komen voor detentiefasering. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft daarbij verzocht klaagster niet in vrijheid te stellen wanneer er nog geen beslissing is genomen. Met betrekking tot de openstaande strafzaak is geen nader onderzoek gedaan, maar deze kan
wel invloed hebben op de einddatum van klaagsters detentie.

4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie is van oordeel dat nu niet duidelijk is wanneer de nog openstaande strafzaak betreffende klaagster behandeld zal worden, niet kan worden geconcludeerd dat deze strafzaak zonder meer invloed zal hebben op klaagsters detentie.
Nu de bestreden beslissing voornamelijk is gegrond op de uitleveringsprocedure betreffende klaagster overweegt de beroepscommissie als volgt.

4.2. Op grond van artikel 3, tweede lid onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen gedetineerden niet in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i. ten aanzien van wie vaststaat dat zij na de detentie zullen
worden uitgezet of uitgeleverd. In de toelichting bij dit artikel (Stcr. 12 september 2000, nr. 176) wordt aangegeven dat indien de gedetineerde nog in een procedure is verwikkeld en derhalve niet vaststaat of de gedetineerde zal worden uitgezet of
uitgeleverd, aan de hand van de subjectieve criteria een individuele afweging gemaakt dient te worden of de gedetineerde geschikt is om in een b.b.i. met een regime van algehele gemeenschap te verblijven. Het verwikkeld zijn in een zodanige procedure
zal in het algemeen wel aanleiding zijn om de gedetineerde niet in een b.b.i. te plaatsen.

4.3. Uit navraag namens de beroepscommissie is gebleken dat er in de uitleveringsprocedure betreffende klaagster nog geen uitspraak is gedaan en dat de inhoudelijke behandeling omstreeks september 2015 zal plaatsvinden. Het OM heeft in dit kader
geadviseerd klaagster niet heen te zenden na afloop van haar huidige detentie, zo blijkt uit het selectieadvies van 24 maart 2015. Gelet op het voornoemde uitgangspunt en het advies van het OM is de beroepscommissie van oordeel dat de
selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen het verzoek tot plaatsing in een b.b.i. af te wijzen. De bestreden beslissing kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 18 juni 2015

secretaris voorzitter

Naar boven