Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0555/TA, 2 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/555/TA

betreft: [klager] datum: 2 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 16 februari 2016 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 april 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, [...], juridisch medewerker, en [...], locatiemanager van voormelde
tbs-inrichting.

Klagers raadsman heeft meegedeeld dat klager niet ter zitting zal verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 5 november 2015 tot beperking in de onbegeleide bewegingsvrijheid in de inrichting van klager door hem terug te plaatsen van fase 4 naar fase 1 van het in het behandelingsplan opgenomen faseplan.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en de beslissing van het hoofd van de inrichting vernietigd op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is niet-ontvankelijk in het beklag, omdat de beperking in de bewegingsvrijheid is opgenomen in klagers verplegings- en behandelingsplan. Er is geen sprake van afdelingsarrest als bedoeld in artikel 33 Bvt. In de Memorie van toelichting staat dat
van afdelingsarrest pas sprake is als de verpleegde krachtens de huisregels of zijn verplegings- en behandelingsplan recht heeft op een periodiek verblijf buiten de afdeling. Verwezen wordt naar RSJ, 15 december 2015, 15/2555/TA. De beklagcommissie
heeft de inhoud van de behandeling en het behandelingsplan getoetst. De fase waarin klager wordt geplaatst is afhankelijk van zijn gedrag, afhankelijk van hetgeen wordt geconstateerd en welke reactie daarop volgt. Er waren sterke vermoedens van
schennispleging. Het busje waarin klager werd vervoerd heeft een raampje met een schot. Dat maakt het iets lastiger om te kijken naar de passagiers. Het compartiment in het busje is niet geluiddicht.

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Je kunt je afvragen wat het personeel kan hebben gehoord. Hetgeen wordt aangevoerd om de vermoedens van schennispleging te onderbouwen, is erg mager. Het busje had een schot. Klager vraagt zich af waarom het busje niet is gestopt en waarom klager hier
niet op is aangesproken. Hij kan zich slecht verdedigen tegen dit soort vermoedens. Bij een dergelijke beperking van de bewegingsvrijheid moet beklag mogelijk zijn. Deze beperking heeft ernstige gevolgen voor de verpleegde.

3. De beoordeling
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (vlg. RSJ 22 juni 1998, C 98/47, RSJ 9 januari 2003, 02/2052/TA, RSJ 24 augustus 2005, 05/1384/TA en RSJ 15 december 2015, 15/2555/TA ) is sprake van een beperking in de bewegingsvrijheid als bedoeld
in artikel 33 Bvt, als een verpleegde wordt beperkt in de bewegingsvrijheid die hij volgens de huisregels of zijn verplegings- en behandelingsplan heeft, zolang het verplegings- en behandelingsplan op het punt van de bewegingsvrijheid van de verpleegde
niet is gewijzigd.

Volgens het faseplan zijn er vier fasen met betrekking tot de begeleiding van klager, waarbij fase 4 staat voor onbegeleide bewegingsvrijheid in de inrichting en fase 1 voor door het team begeleide bewegingsvrijheid in de inrichting.
Vast staat verder dat klager van fase 4 is teruggeplaatst naar fase 1. De bewegingsvrijheid binnen fase 1 is niet beneden het wettelijk minimum.
Bij fase 1, begeleid door het team, staat vermeld dat klager doorgaat naar deze fase wanneer hij betrapt is op schennis plegen of wanneer er vermoedens zijn van schennis plegen.

Klager is in verband met vermoedens van schennis plegen op grond van zijn verplegings- en behandelingsplan beperkt in zijn bewegingsvrijheid binnen de inrichting. Er is geen sprake geweest van een verdere beperking van klagers bewegingsvrijheid dan in
zijn verplegings- en behandelingsplan is opgenomen.
De terugplaatsing van fase 4 (onbegeleid door inrichting) naar fase 1 (begeleid door het team door de inrichting) kan daarom niet worden aangemerkt als afdelingsarrest als bedoeld in artikel 33 Bvt. Klager kan niet worden ontvangen in het beklag.
Aan een beoordeling of klager in fase 1 of fase 2 geplaatst had moeten worden kan daarom niet worden toegekomen. De beroepscommissie is het met de beklagrechter eens dat de inrichting weinig gedaan heeft om de vermoedens van schennis te objectiveren en
adviseert de inrichting in deze meer toetsbaar beleid te ontwikkelen.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en klager zal alsnog niet-ontvankelijk in het beklag worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in het beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. C.W. van der Meer en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven