Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1384/TA, 24 augustus 2005, beroep
Uitspraakdatum:24-08-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1384/TA

betreft: [klager] datum: 24 augustus 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPI De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 11 april 2005 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 augustus 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Overijssel te Zwolle, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman
mr. J.A.W. Knoester.
Het hoofd van de inrichting is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft:
a) het alleen aan klager opleggen van afdelingsarrest, en
b) het ongewijzigd blijven van de feitelijke situatie na afloop van het afdelingsarrest in de periode van 28 maart tot 6 april 2005 en vanaf 6 april 2005.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Het hoofd van de inrichting heeft in het beroepschrift het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Gelet op de door de medepatiënt van een andere afdeling gegeven details in samenhang met klagers delictachtergrond leek het verhaal van die medepatiënt over misbruik in het verleden door klager en daarvan gedane aangifte in 1998 zeer aannemelijk. Ter
voorkoming van een directe confrontatie van klager en die medepatiënt is klager op 3 februari 2005 afdelingsarrest opgelegd. Klager gaf aan die medepatiënt van gezicht te kennen en kon de naam van de moeder van die medepatiënt noemen. Klager zou
destijds op haar kinderen, zijnde die medepatiënt en diens zus, hebben gepast. Die zus zou eerder eveneens aangifte van misbruik door klager hebben gedaan, hetgeen volgens klager ook was gelogen.
Het behandelteam heeft zich vervolgens ingespannen om de bedoelde aangifte van de medepatiënt op te vragen. Die bleek echter niet meer te traceren, hetgeen betekent dat of geen aangifte is gedaan of dat geen vervolging is ingesteld. Voorts is een
traject van externe overplaatsing van klager ingezet, dat ten tijde van het instellen van beroep nog geen gevolg had. Ondanks het ontbreken van een aangifte of verdere onderbouwing van het vermeende misbruik, hechtte het behandelteam sterk aan het
voorkomen van een directe confrontatie tussen klager en de medepatiënt. De inschatting van zowel de ernst van de aantijging als de mogelijke gevolgen van een directe confrontatie tussen klager en die medepatiënt rechtvaardigt het opgelegde
afdelingsarrest en de aanscherping van de paragraaf ‘bewegingsvrijheid’ in klagers verplegings- en behandelingsplan. Klager is op 9 februari 2005 mondeling meegedeeld dat in dit plan is opgenomen dat hij momenteel in het kader van de orde en veiligheid
afdelingsarrest heeft. Daardoor is klagers bewegingsvrijheid krachtens het verplegings- en behandelingsplan beperkt tot de afdeling waar hij verblijft en is vanaf dat moment formeel geen sprake meer geweest van een beslissing als bedoeld in artikel 33
Bvt.

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Op 28 februari 2005 is klager de beslissing tot verlenging van de op 3 februari 2005 opgelegde maatregel van afdelingsarrest uitgereikt. Blijkens verklaringen van de inrichting ter zitting van de beklagcommissie was verlenging vanaf 28 maart 2005 niet
meer nodig, omdat de maatregel inmiddels was opgenomen in het verplegings- en behandelingsplan. In beroep stelt het hoofd van de inrichting dat er vanaf 9 februari 2005 geen sprake meer zou zijn van een beslissing als bedoeld in artikel 33 Bvt, omdat
in
het verplegings-en behandelingsplan is opgenomen dat klager afdelingsarrest heeft. Dit is oneigenlijk en moet gezien worden als misbruik van macht. Pas op 6 april 2005 is sprake van een gewijzigd verplegings-en behandelingsplan.
Klager is ten onrechte direct in de daderhoek gezet, waarbij is afgegaan op een mededeling van een medepatiënt. In de strafprocedure zijn wel wat slachtoffers van klager bekend, maar de naam van de bedoelde medepatiënt is nooit eerder naar voren
gekomen. Vervolgens is de inrichting onvoldoende voortvarend opgetreden. Een en ander heeft zeer ernstige gevolgen voor klager, tot en met overplaatsing naar een andere tbs-inrichting toe. Hij heeft acht maanden in de inrichting verbleven en zou op 3
februari 2005 intern overgeplaatst worden naar de afdeling Chepri met het oog op zijn motivatie voor behandeling en om te komen tot inzicht in de gevolgen van zijn delicten. Hij kreeg echter afdelingsarrest, hetgeen gevolgen had voor zijn behandeling.
Klager verblijft nu in De Kijvelanden, waar wel een opening voor behandeling tot stand is gekomen. Interne overplaatsing binnen de inrichting zou geen oplossing geweest zijn, omdat klager en de bedoelde medepatiënt elkaar ook dan konden tegenkomen op
de
algemene ontmoetingsplaats van de inrichting. Wel had men met blokken kunnen regelen dat zij elkaar niet tegen konden komen.
De beklagcommissie heeft een juiste uitspraak gedaan.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie ten aanzien van onderdeel a) van het beklag en onderdeel b), voorzover dat ziet op de periode van 28 maart 2005 tot 6 april 2005, niet tot een andere beslissing leiden dan die
van de beklagcommissie. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is sprake van afdelingsarrest als bedoeld in artikel 33 Bvt, als de bewegingsvrijheid die de verpleegde volgens het verplegings-
en behandelingsplan heeft wordt beperkt tot de afdeling van verblijf, zolang het verplegings- en behandelingplan op het punt van de bewegingsvrijheid niet is gewijzigd. Naar het oordeel van de beroepscommissie is met het enkele opnemen in het
verplegings- en behandelingsplan van het feit dat klager afdelingsarrest heeft geenszins sprake van een inhoudelijke wijziging van het verplegings-en behandelingsplan op het punt van de bewegingsvrijheid. Van een dergelijke wijziging is, zoals ook in
de
beklagprocedure naar voren is gebracht en door de beklagcommissie is overwogen, ten aanzien van klager pas sprake geweest op 6 april 2005.
Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b) van het beklag, voorzover dat ziet op de periode vanaf 6 april 2005, wordt het volgende overwogen. De beklagcommissie heeft klagers klacht opgevat als zich tevens uitstrekkend over de periode vanaf 6 april 2005. Anders dan
de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot inhoudelijke wijziging van een verplegings- en behandelingsplan niet als een beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 56 Bvt kan worden aangemerkt. In dit verband wordt
verwezen naar onderdeel 2.10 van de Memorie van toelichting op de Bvt, waarin expliciet staat vermeld dat een verpleegde geen beklag kan doen over de opstelling of wijziging van het verplegings- en behandelingsplan: “Dit zou het hoofd van de inrichting
voor wat betreft de door hem te volgen verplegings- en behandelingsstrategie te zeer beknotten. In geval van openstelling van het beklag dreigt het gevaar dat de beklagcommissie en de beroepscommissie zich meer dan verantwoord is met de
verplegingsstrategie zouden bemoeien”.
De beklagcommissie heeft klager derhalve ten onrechte in dit beklagonderdeel ontvangen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, voorzover deze ziet op de periode vanaf 6 april 2005, en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in het betreffende onderdeel van het beklag.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. H. Heijs en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 24 augustus 2005

secretaris voorzitter

Naar boven