Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2555/TA, 15 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:15-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2555/TA

betreft: [klager] datum: 15 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 23 juli 2015 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 november 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord mr. D.W.H.M. Wolters, kantoorgenoot van klagers raadsvrouw mr. R.W. van Zanden, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...]
en [...].
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft de beperking in de onbegeleide bewegingsvrijheid in de inrichting van klager door hem terug te plaatsen van fase 4 naar fase 1 van het in het behandelingsplan opgenomen faseplan, vanwege
schennispleging op 23 mei 2015.

De beklagcommissie heeft het beklag, voor zover het gaat om terugplaatsing naar fase 1 in plaats van fase 2 van het faseplan, gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager had niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in zijn beklag, omdat de beperking in de bewegingsvrijheid als faseplan onderdeel uitmaakt van klagers behandelingsplan. Er is geen sprake van afdelingsarrest als bedoeld in artikel 33 Bvt. Verwezen
wordt naar RSJ, 22 juni 1998, C 98/47.
Als de beroepscommissie anders oordeelt, geldt dat klager terecht in fase 1 van het faseplan is geplaatst vanwege schennispleging en niet in fase 2 vanwege een vermoeden van schennispleging, omdat van dit laatste geen sprake was. Het ging om feitelijke
schennispleging nu door personeel is gezien dat klager op zijn kamer masturbeerde en klager bewust de aanmerkelijke kans heeft genomen te worden gezien, of hij daar nu wel of niet de intentie toe had. Bij een vermoeden gaat het meer om het zich
verdacht
ophouden achter bijvoorbeeld een struik terwijl de schennispleging op zichzelf niet is gezien.
De persoonlijke levenssfeer op de eigen kamer is anders dan daarbuiten, maar dit laat onverlet dat klager wist dat de wacht langs zou komen, dat klager zijn radio had aangezet en het gordijn van zijn luik niet had gesloten en niet door beddengoed
bedekt
op zijn bed lag.
In de werkaantekeningen van de groepsleiding van 29 mei 2015 staat vermeld dat klager de schennispleging toegeeft.

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft gemasturbeerd. Hij heeft niet de intentie gehad anderen daarmee te confronteren, omdat dit in de beslotenheid van zijn kamer was en hij direct de dekens over zich heen heeft getrokken toen hij merkte dat het luikje open ging. De vermelding
van de groepsleiding in de werkaantekeningen kan niet gezien worden als toegeven. Er staat dat klager schennispleging moet toegeven; dat is wat in het faseplan staat om voor plaatsing in fase 2 in aanmerking te kunnen komen. Klager heeft de
schennispleging als bedoeld in het faseplan steeds ontkend.
Klager is van mening dat hij ten onrechte van schennispleging is beschuldigd en dat hij daartegen in beklag moet kunnen gaan. Het kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest geen beklag open te stellen tegen ten onrechte beschuldigingen als
gevolg waarvan klager in zijn bewegingsvrijheid is beperkt en niet met verlof mocht.

3. De beoordeling
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (vlg. RSJ 22 juni 1998, C 98/47, RSJ 9 januari 2003, 02/2052/TA, RSJ 24 augustus 2005, 05/1384/TA)
is sprake van een beperking in de bewegingsvrijheid als bedoeld in artikel 33 Bvt, als een verpleegde wordt beperkt in de bewegingsvrijheid die hij volgens de huisregels of zijn verplegings- en behandelingsplan heeft, zolang het verplegings- en
behandelingsplan op het punt van de bewegingsvrijheid van de verpleegde niet is gewijzigd.

Volgens het faseplan zijn er vier fasen met betrekking tot begeleiding van klager, waarbij fase 4 staat voor onbegeleide bewegingsvrijheid in de inrichting en fase 1 voor door het team begeleide bewegingsvrijheid in de inrichting.
Vast staat verder dat klager van fase 4 is teruggeplaatst naar fase 1. De bewegingsvrijheid binnen fase 1 is niet beneden het wettelijk minimum.

Klager is op grond van zijn verplegings- en behandelingsplan beperkt in zijn bewegingsvrijheid binnen de inrichting. Er is geen sprake geweest van een verdere beperking van klagers bewegingsvrijheid dan in zijn verplegings- en behandelingsplan is
opgenomen.
De terugplaatsing van fase 4 (onbegeleid door inrichting) naar fase 1 (begeleid door inrichting) kan daarom niet worden aangemerkt als afdelingsarrest als bedoeld in artikel 33 Bvt. Klager kan daarom niet worden ontvangen in het beklag. Aan een
beoordeling of klager in fase 1 of fase 2 geplaatst had moeten worden kan daarom niet worden toegekomen. De uitspraak van de beklagcommissie kan dus niet in stand blijven.

Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in het beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 15 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven