Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0096/GA, 25 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/96/GA

betreft: [...] datum: 25 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 januari 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 maart 2016, gehouden in de p.i. Krimpen aan den IJssel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.G.J.E. Lut, de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voormelde inrichting, [...], en de
juridisch medewerker bij voormelde inrichting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 5 augustus 2015 tot oplegging van aanvullende toezichtmaatregelen aan klager in verband met zijn vermelding op de GVM-lijst (IJ 2015-831);
b. de beslissing van 13 augustus 2015 tot oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen (ingaande op 13 augustus 2015 en eindigende op 27 augustus 2015), welke ordemaatregel
extern ten uitvoer is gelegd op de landelijke afzonderingsafdeling van de p.i. Vught (IJ 2015-847);
c. de beslissing van 26 augustus 2015 tot verlenging van de ordemaatregel als vermeld onder b. met veertien dagen (ingaande op 27 augustus 2015 en eindigende op 10 september 2015) (IJ 2015-883).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – samengevat weergegeven – als volgt toegelicht.

Ten aanzien van het beklag onder a.:
De aanvullende maatregelen, betreffende het vervoer en de celinspecties, zijn opgelegd op basis van aanwijzingen dat klager vluchtgevaarlijk zou zijn en dat sprake zou zijn van voortgezet crimineel handelen. Deze beslissing is enkel gebaseerd op twee
GRIP-rapportages van 27 en 29 juli 2015. Het is begrijpelijk dat de directeur rapportages van het GRIP serieus neemt, maar de directeur dient een eigen belangenafweging te maken omtrent de noodzaak van oplegging van toezichtmaatregelen. Het resultaat
van de belangenafweging kan ook zijn dat geen aanvullende toezichtmaatregelen worden opgelegd. Hiertoe had de directeur in klagers geval moeten beslissen. In beide GRIP-rapportages is namelijk vermeld dat geen oordeel kan worden gegeven over de
betrouwbaarheid van de in die rapporten vermelde informatie. Over de juistheid van de informatie wordt in het geheel geen oordeel gegeven. Deze rapporten voldoen niet aan de ABC-criteria. Daarnaast is niet gebleken van concrete feiten en omstandigheden
waaruit in redelijkheid zou kunnen worden opgemaakt dat sprake zou zijn van vluchtgevaar en voortgezet crimineel handelen. Klager heeft nooit eerder een vluchtpoging ondernomen. Bovendien woont zijn gezin in Nederland, is hij van Koerdische afkomst en
wordt hij door de Turkse autoriteiten gezocht; dat hij naar Turkije zou willen vluchten kan logisch beredeneerd dus niet kloppen. Bovendien heeft klager zich tijdens detentie altijd goed gedragen; hij heeft nooit een rapport gekregen en altijd op
‘groen’ verbleven. Er is niet gebleken van andere omstandigheden waaruit kan worden opgemaakt dat sprake zou zijn van voortgezet crimineel handelen. De stelling van de directeur dat klager tijdens detentie bedreigingen zou hebben geuit naar
slachtoffers, familie en personen die betrokken zouden zijn bij zijn strafzaak, is gebaseerd op informatie waarvan de schorsingsvoorzitter en de beklagcommissie hebben overwogen dat die te oud is en daardoor niet aan maatregelen die in januari 2015
zijn
opgelegd ten grondslag kon worden gelegd. Het OM heeft ook meegedeeld dat destijds geen sprake is geweest van bedreigingen. Deze informatie kan de bestreden beslissing dus niet dragen. Voorts is door de directeur aangedragen dat klager veel zou bellen;
wat hieruit moet worden opgemaakt is niet duidelijk. Bovendien worden al klagers telefoongesprekken afgeluisterd. Ten tijde van de bestreden beslissing waren de omstandigheden dus niet anders dan op 10 februari 2015, toen het vorige GRIP-rapport werd
uitgebracht. Er is dus geen nieuwe, objectieve en op juistheid en betrouwbaarheid getoetste informatie beschikbaar die de beslissing van 5 augustus 2015 om aanvullende maatregelen op te leggen kan rechtvaardigen. De collega van de directeur die ter
zitting aanwezig was, is evenwel gezwicht onder de druk van de officier van justitie in klagers strafzaak. De zaaksofficier heeft de directeur opgedragen om maatregelen te nemen ten aanzien van klager.

Ten aanzien van het beklag onder b.: naar aanleiding van de GRIP-rapportages heeft de directeur de selectiefunctionaris verzocht klager over te plaatsen naar de EBI en in afwachting van de beslissing van de selectiefunctionaris heeft de directeur de
bestreden ordemaatregel opgelegd. Ook deze beslissing is dus opgelegd vanwege vermeend vluchtgevaar en voortgezet crimineel handelen. Dienaangaande wordt verwezen naar het standpunt als vermeld onder a. Overigens is klagers GVM-profiel nooit verhoogd
naar ‘extreem’ en heeft de selectiefunctionaris het verzoek van de directeur om klager over te plaatsen naar de EBI afgewezen. De selectiefunctionaris heeft klager wel overgeplaatst naar de BPG, maar het tegen deze beslissing ingestelde beroep is door
de beroepscommissie gegrond verklaard.

Ten aanzien van het beklag onder c.: ook deze ordemaatregel is opgelegd vanwege vermeend vluchtgevaar en voortgezet crimineel handelen. Dienaangaande wordt verwezen naar het standpunt als vermeld onder a. en b. Aan deze ordemaatregel lag ook ten
grondslag dat in klagers cel een ‘post it’-velletje is gevonden. Klagers cel is, terwijl klager in Vught verbleef, op verzoek van de zaaksofficier helemaal doorzocht in de hoop voor klager belastende stukken te vinden; er is ook in zijn strafdossier
geneusd. Op klagers strafdossier had klager honderden ‘post it’-velletjes met aantekeningen geplakt. Op het gevonden velletje stonden twee namen en de woorden ‘demper’ en ‘vuurwapen’ geschreven. De inrichting is ervan uitgegaan dat dit briefje een
vuurwapenbestelling inhield; een volledig verkeerde interpretatie. Op het briefje stonden slechts aantekeningen in het kader van klagers strafzaak.
Overigens heeft klager door deze hele situatie de gerechtelijke procedure omtrent het gezag over zijn kind verloren.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Ten aanzien van het beklag onder a.:
Eind juli 2015 zijn twee GRIP-rapportages ontvangen waaruit bleek dat klager voortgezet crimineel handelde door mensen onder druk te zetten en voorbereidingen aan het treffen was voor een ontsnapping. De directeur heeft naar aanleiding hiervan contact
opgenomen met het GRIP en het GRIP heeft meegedeeld dat het verstandig zou zijn om klager extra maatregelen op te leggen. In de rapportages staat dat over de betrouwbaarheid van de informatie in de rapportages geen oordeel kan worden gegeven, maar aan
informatie van het GRIP mag de directeur gewicht toekennen. Hoewel er geen concrete gedragingen zijn geweest die erop konden duiden dat sprake was van vluchtgevaar of voortgezet crimineel handelen, was er in de onderliggende periode wel een negatieve
teneur rondom klager ontstaan; hij was manipulerend en sturend. Dit is meegewogen in de belangenafweging. Op basis van vorenstaande informatie is besloten tot oplegging van de aanvullende toezichtmaatregelen. Desgevraagd heeft de directeur ter zitting
te kennen gegeven dat de zaaksofficier contact heeft opgenomen met de inrichting om bepaalde signalen af te geven; mogelijk is er enige druk uitgeoefend en heeft dit invloed gehad op de bestreden beslissing.

Ten aanzien van het beklag onder b.: gelet op de GRIP-rapportages en op de omstandigheid dat het Operationeel Overleg voornemens was klagers GRIP-profiel te verhogen naar ‘extreem’ heeft de directeur de selectiefunctionaris verzocht klager over te
plaatsen naar de EBI. In afwachting van de beslissing van de selectiefunctionaris is klager de bestreden ordemaatregel opgelegd. Uiteindelijk is klagers profiel niet verhoogd naar ‘extreem’ en is klager niet naar de EBI, maar naar de BPG overgeplaatst.

Ten aanzien van het beklag onder c.: de maatregel is verlengd vanwege de feiten en omstandigheden als vermeld onder a. en b. alsmede vanwege de vondst van aantekeningen in klagers cel. Die aantekeningen baarden op dat moment zorgen. Achteraf bezien is
klagers verhaal over het gevonden ‘post it’-velletje geloofwaardig. Desgevraagd heeft de directeur ter zitting te kennen gegeven dat de speciale celinspectie van klagers cel mede op verzoek van de zaaksofficier heeft plaatsgevonden. Overigens is het zo
dat de directeur bepaalt of er een celinspectie wordt gehouden.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beroepscommissie stelt op basis van het verhandelde ter zitting vast dat het beklag niet gaat over alle bij beslissing van 5 augustus 2015 opgelegde
toezichtmaatregelen, maar enkel over de aanvullende toezichtmaatregelen, te weten: tweemaandelijkse steekproefsgewijze celinspecties en transport met extra beveiligd vervoer.

De directeur kan, indien dit noodzakelijk is in verband met het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst
toezichtmaatregelen opleggen. Alvorens hiertoe te beslissen dient de directeur een eigen belangenafweging omtrent de noodzaak van die toezichtmaatregelen te maken. Die belangenafweging dient inzichtelijk te worden gemaakt in de mededeling van de
bestreden beslissing.

Ten tijde van de bestreden beslissing stond klager op de GVM-lijst met het profiel ‘hoog’. Aan klager waren reeds toezichtmaatregelen opgelegd. Uit de mededeling van de bestreden beslissing van 5 augustus 2015 volgt dat aan klager aanvullende
toezichtmaatregelen zijn opgelegd, omdat in het GRIP-rapport van 29 juli 2015 was vermeld dat klager van plan zou zijn te ontsnappen uit de gevangenis en te vluchten naar Turkije.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat ook een GRIP-rapport van 27 juli 2015, waaruit volgt dat sprake zou zijn van voortgezet crimineel handelen, aan de bestreden beslissing ten grondslag heeft gelegen. Van dit GRIP-rapport is in de
mededeling van de bestreden beslissing ten onrechte geen melding gemaakt. Voorts is in de mededeling van de beslissing vermeld dat er een nieuwe belangenafweging is gemaakt, maar uit die mededeling blijkt niet welke gegevens, naast het GRIP-rapport van
29 juli 2015, zijn meenomen in die belangenafweging. Op grond hiervan komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de directeur zijn belangenafweging onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt.

In aanvulling op het vorenstaande overweegt de beroepscommissie dat in de GRIP-rapporten van 27 en 29 mei 2015 is vermeld dat ‘een oordeel over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie niet kan worden gegeven’. Voorts is niet gebleken van
concrete, actuele omstandigheden of gedragingen van klager op basis waarvan in redelijkheid kon worden vermoed dat klager voornemens was de inrichting te ontvluchten dan wel dat klager criminele handelingen verrichtte in detentie. De informatie als
weergeven in de GRIP-rapportages werd op het moment dat de bestreden beslissing werd genomen dus niet ondersteund of versterkt door toetsbare overige gegevens. De directeur heeft ter zitting nog meegedeeld dat sprake was van een ‘negatieve teneur’ en
dat de zaaksofficier bepaalde signalen heeft afgegeven, maar zonder nadere onderbouwing en concretisering zijn deze omstandigheden niet toetsbaar en kunnen deze niet dragend zijn voor de bestreden beslissing. Gelet op het vorenstaande acht de
beroepscommissie niet aannemelijk dat het in verband met het belang van de handhaving van de orde en veiligheid dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk was om klager de aanvullende toezichtmaatregelen op te
leggen.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen
worden ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. In aanmerking genomen dat deze maatregelen bij beslissing van 29 december 2015 zijn opgeheven, bepaalt de beroepscommissie de hoogte van die tegemoetkoming op €
20,=.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. De bestreden ordemaatregel, die extern ten uitvoer is gelegd op de landelijke afzonderingsafdeling van de p.i. Vught, is opgelegd – zo blijkt uit de mededeling
van de beslissing – vanwege de GRIP-rapportages van 27 en 29 juli 2015 en in afwachting van de beslissing van de selectiefunctionaris op het verzoek van de directeur om klager over te plaatsen naar de EBI.

Bij de beoordeling van het beklag als vermeld onder a. is reeds overwogen dat over de betrouwbaarheid van de informatie in de GRIP-rapporten geen oordeel kan worden gegeven en dat de informatie in die rapporten ten tijde van het nemen van de beslissing
als vermeld onder a. niet werd ondersteund of versterkt door toetsbare overige gegevens. Niet gebleken is dat tussen het moment van nemen van de beslissing als vermeld onder a. en het moment van nemen van de beslissing als vermeld onder b. nieuwe
feiten
en omstandigheden aan het licht zijn gekomen die een objectieve indicatie kunnen vormen voor vluchtgevaar dan wel voortgezet crimineel handelen. In dit kader is ook van belang dat het Operationeel Overleg klagers risicoprofiel niet daadwerkelijk heeft
verhoogd naar ‘extreem’. Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie niet aannemelijk dat het in verband met het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de
vrijheidsbeneming
noodzakelijk was om klager, in afwachting van de beslissing van de selectiefunctionaris op het verzoek van de directeur om klager over te plaatsen naar de EBI, de bestreden ordemaatregel op te leggen. Bij dit oordeel is meegewogen dat klager op het
moment van de bestreden beslissing ook al werd onderworpen aan verschillende andere toezichtmaatregelen die samenhangen met zijn plaats op de GVM-lijst. Gelet hierop dient de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen
worden ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming op € 140,=.

Overigens is de selectiefunctionaris niet overgegaan tot overplaatsing van klager naar de EBI, maar tot overplaatsing van klager naar de BPG. Deze beslissing is door de beroepscommissie vernietigd (zie: RSJ 4 januari 2016, 15/3045/GB).

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de mededeling van de bestreden beslissing blijkt dat aan de verlenging van de ordemaatregel dezelfde redenen ten grondslag liggen als aan de oplegging van
de
ordemaatregel. In beklag en beroep heeft de directeur aangevoerd dat de verlengingsbeslissing mede is genomen naar aanleiding van de resultaten van een op 21 augustus 2015 gehouden inspectie van klagers cel. Tijdens de inspectie van klagers cel zijn
aangetroffen: ‘post it’-velletjes met daarop geldbedragen en telefoonnummers, één ‘post it’-velletje met daarop vermeld twee namen en de woorden “demper” en “vuurwapen” en telefoonkaarten die niet aan klager toebehoren. In de mededeling van de
bestreden
beslissing staan vorenstaande omstandigheden evenwel niet vermeld. Daardoor zijn de gronden van de bestreden beslissing onvoldoende inzichtelijk gemaakt voor klager.

In aanvulling op het vorenstaande overweegt de beroepscommissie dat de enkele vondst van bovengenoemde voorwerpen op klagers cel in redelijkheid niet kan worden aangemerkt als een objectieve indicatie voor voortgezet crimineel handelen. Het had op de
weg van de directeur gelegen nader onderzoek te doen naar de op klagers cel aangetroffen voorwerpen. Niet gebleken is dat voorafgaande aan de bestreden beslissing onderzoek is gedaan naar de aantroffen ‘post it’-velletjes, waarvan achteraf is gebleken

zo heeft de directeur ter zitting bevestigd – dat dit slechts aantekeningen betroffen die klager had gemaakt ter voorbereiding op zijn strafzaak. Evenmin is gebleken dat is onderzocht of en, zo ja, wat voor telefoongesprekken – de beroepscommissie is
er
ambtshalve mee bekend dat deze worden opgenomen – klager heeft gevoerd met de op zijn cel aangetroffen telefoonkaarten. Bij gebreke van een onderzoek als bovenvermeld kunnen de in klagers cel aangetroffen voorwerpen in redelijkheid niet worden
aangemerkt als objectieve aanwijzingen voor voortgezet crimineel handelen. Nu derhalve op het moment van de bestreden beslissing de informatie als vermeld in de GRIP-rapportages – waarover geen betrouwbaarheidsoordeel kan worden gegeven – niet werd
ondersteund of versterkt door toetsbare overige gegevens, acht de beroepscommissie niet aannemelijk dat verlenging van de ordemaatregel noodzakelijk was met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de
ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen
worden ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Op 6 september 2015 heeft de selectiefunctionaris beslist klager over te plaatsen naar de BPG van de p.i. Vught. Met die beslissing is de tenuitvoerlegging van de
ordemaatregel tot een einde gekomen. Nu klager op grond van de bestreden ordemaatregel tien dagen afgezonderd is geweest, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 100,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en verklaart het beklag als vermeld onder a., b. en c. alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van
in totaal € 260,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 25 april 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven