Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4001/TA, 21 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/4001/TA

Betreft: [klager] datum: 21 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.C. Knoef, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 november 2015 genomen beslissing van het hoofd van de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 februari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman
mr. F.C. Knoef, en namens het hoofd van voormelde inrichting, [...], juridisch medewerker.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 30 november 2015, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder:
a-dwangbehandeling), ingaande op 2 december 2015 en eindigende op 24 maart 2016.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Doel van de a-dwangbehandeling is om te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling moet verblijven. Klagers tbs-maatregel is in juni 2015 ingegaan en duurde op het moment
dat de bestreden beslissing werd genomen pas ruim vijf maanden. Deze termijn is te kort om enerzijds te stellen dat de gestelde stoornis van de geestvermogens niet binnen redelijk termijn kan worden behandeld en anderzijds dat een langdurig verblijf op
een speciale zorgafdeling onvermijdelijk is zonder een onvrijwillige geneeskundige behandeling. In dezen wordt te veel teruggegrepen op eerdere behandelpogingen die in andere instellingen hebben plaatsgevonden. Klager is het niet eens met de
diagnostiek
die heeft geleid tot oplegging van de tbs-maatregel en ook niet met de oplegging van die maatregel als zodanig. Het lag derhalve in de lijn der verwachting dat niet van meet af aan overeenstemming zou bestaan over de behandeling en dat behandeling
moeizaam zou verlopen. Het is te prijzen dat de inrichting een behandelimpasse wil voorkomen en de behandeling voortvarend ter hand neemt, maar in dit geval is er te voortvarend gehandeld en te vroeg geconcludeerd dat de behandelpoging zonder deze
ingrijpende maatregel gedoemd is te mislukken. Bovendien is niet gebleken dat klager gevaar veroorzaakt; in detentie noch in de Pompestichting hebben zich gewelddadige incidenten of situaties voorgedaan. A-dwangmedicatie is in dezen niet het geëigende
middel. A-dwangbehandeling is veeleer bedoeld voor patiënten die al in meerdere inrichtingen hebben verbleven en steeds vastlopen.
Ter zitting heeft klager meegedeeld dat de medicatie geen positief effect op hem heeft. Klager heeft last van andere mensen en is constant bezig om ruzie te voorkomen. Hij zit op een afdeling met alleen maar drugsgebruikers. Om die reden bemoeit hij
zich met bijna niemand; hij praat alleen met de sportleraar en de werkmeester. Klager volgt geen therapie. Er is hem ook nooit therapie aangeboden. Hij verzorgt zichzelf uitstekend. Klager heeft last van de bijwerkingen van de medicatie; door de
medicatie is hij duizelig en heeft hij moeite met ademhalen. Klager heeft destijds meerdere keren aangifte gedaan tegen de psychiater van de p.i. Vught.

Door en namens het hoofd van de inrichting is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De beslissing is genomen op adviezen van de behandelend psychiater en een onafhankelijk psychiater die klager kort van te voren heeft onderzocht. In dit geval
is
redelijk snel na binnenkomst van klager in de inrichting besloten tot toepassing van a-dwangbehandeling, maar het moment om de a-dwangbehandeling te starten is zorgvuldig gekozen. In de periode voorafgaand aan de bestreden beslissing, is geen enkel
(behandel)contact met klager tot stand gekomen. Klager heeft voor zijn verblijf in de Pompestichting in meerdere behandelsettings verbleven, maar ook daar is een vorm van behandeling niet van de grond gekomen als gevolg van klagers, uit zijn stoornis
voorvloeiende, opstelling. Door middel van a-dwangbehandeling kan voorkomen worden dat onnodig lang sprake is van een impasse in de behandeling en kan sneller worden gestart met behandeling en mogelijke resocialisatie. Zonder medicamenteuze behandeling
bestaat er geen behandelmogelijkheid en is er geen enkel perspectief op resocialisatie, zodat sprake is van een verhoogd risico dat klager maatschappelijk teloorgaat. Dit is ook de reden voor de wetgever geweest om de mogelijkheden tot het toepassen
van
een gedwongen geneeskundige handeling te verruimen. Bovendien ging klager zich na enige tijd nog meer afsluiten van het personeel, waardoor hij oninschatbaar werd. Er zijn verscheidene minder ingrijpende alternatieven aangewend, zoals gesprekstherapie,
het opleggen van vrijheidsbeperkende maatregelen en het aanbieden van een prikkelarm dagprogramma, maar zonder enig effect. Er bestaan geen minder ingrijpende alternatieven meer, omdat klager zich volledig afsluit van anderen. Vlak voor toediening van
de eerste injectie met medicatie heeft klager ervoor gekozen om die medicatie in druppelvorm te nemen. Deze vorm van toediening is minder ingrijpend voor klager. Omdat klager weigerde met het behandelteam te praten, was de inrichting niet op de hoogte
van de bijwerkingen. Thans benoemt klager dat hij moe wordt van de medicatie. De behandelend psychiater heeft meegedeeld dat klagers gedrag is verbeterd sinds hij medicatie inneemt. Zo volgt hij inmiddels zijn programma en is hij overdag wakker. Hij is
qua gedrag veranderd in die zin dat hij functioneel in contact is met alle medewerkers en dat er met hem afspraken kunnen worden gemaakt. Hij beziet de buitenwereld wat realistischer dan voorheen. Onderliggend zijn de wanen nog zeker niet weg en kan er
in die zin ook nog niet over delict en behandeling gesproken worden, maar het begin is er zeker.
Overigens is in de schriftelijke mededeling van de beslissing tot a-dwangbehandeling abusievelijk vermeld dat deze eindigt op 24 maart 2016; de einddatum moet uiteraard zijn drie maanden na de aanvang van de a-dwangbehandeling.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 16c, vierde lid, Bvt kan a-dwangbehandeling voor ten hoogste een periode van drie maanden worden opgelegd. In de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing staat als begindatum voor de a-dwangbehandeling
2 december 2015 vermeld en als einddatum 24 maart 2016. De bestreden a-dwangbehandeling is derhalve voor een periode van meer dan drie maanden opgelegd.
Voor zover de opgelegde a-dwangbehandeling een periode van drie maanden te boven gaat (dus na 2 maart 2016), is de bestreden beslissing in strijd met de Bvt. De beroepscommissie zal derhalve het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de
a-dwangbehandeling die is opgelegd voor de periode vanaf 3 maart 2016 tot 24 maart 2016, gegrond verklaren en de bestreden beslissing in zoverre vernietigen. De beroepscommissie is er ambtshalve mee bekend dat het hoofd van de inrichting op 29 februari
2016 heeft beslist tot verlenging van de a-dwangbehandeling met ingang van 2 maart 2016. Nu dus na 2 maart 2016 a-dwangbehandeling is toegepast op basis van een nieuwe beslissing en dus niet op basis van de onderhavige beslissing, ziet de
beroepscommissie geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming.

Voor zover het beroep betrekking heeft op de a-dwangbehandeling die is opgelegd voor de duur van drie maanden (vanaf 2 december 2015 tot 2 maart 2016) overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b,
onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke
termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van een acuut dreigend gevaar zoals voor b-dwangbehandeling het geval
is.

Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren
heeft onderzocht. In navolging van het bepaalde in artikel 16c, tweede lid, Bvt heeft het hoofd van de inrichting de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid,
Bvt. Voorts heeft het hoofd van de inrichting het gewijzigde verplegings- en behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters, het verplegings- en behandelingsplan alsmede de mededeling van de bestreden beslissing blijkt het volgende. Klager lijdt aan een psychotische stoornis; volgens de behandelend psychiater een paranoïde vorm van
schizofrenie. In justitierapportages is vermeld dat klager vanaf 1998 paranoïde structuren in zijn denken ontwikkelde en dat klager destijds al complottheorieën had. Sinds het moment van opname in de Pompestichting (18 juni 2015) is het niet gelukt met
klager in gesprek te komen. Praten met klager is het aanhoren van monologen waarin hij racistische complotten beschrijft die al twintig jaar tegen hem worden gesmeed. Klager is van mening dat hij onschuldig vast zit; volgens klager is hij slachtoffer
van een racistisch complot. Vanuit zijn stoornis koestert klager achterdocht en die achterdocht belemmert hem op dit moment om contacten aan te gaan. Klager heeft vanuit zijn achterdocht het indexdelict gepleegd. In de periode voorafgaand aan de
bestreden beslissing namen klagers frustraties toe (wat te merken was aan de vele beklagbrieven die klager verstuurde), weigerde hij alle gesprekken en negeerde hij het behandelteam volledig. Doordat klager alle medewerkers uitsloot van contact, werd
hij in toenemende mate oninschatbaar en delictgevaarlijk. Als gevolg van klagers psychotische symptomen en zijn daaruit voortvloeiende gedrag en opstelling is het niet gelukt om tot (een aanzet van) behandeling te komen. Dezelfde problematiek was
aanwezig vanaf het begin van klagers detentieperiode. In de jaren voorafgaand aan het indexdelict is het vanuit de GGZ eveneens nooit gelukt tot behandeling te komen (2010-2011). Zonder inname van anti-psychotica is er in het geheel geen perspectief op
behandeling, laat staan resocialisatie, waardoor klager afstevent op een lang verblijf in de tbs (en mogelijk uiteindelijk longstay), zodat maatschappelijke teloorgang dreigt. Bovendien dreigt op termijn een herhaling van het delictscenario.

Uit de beschikbare stukken blijkt voorts dat klager geen ziektebesef heeft en weigert vrijwillig medicatie in te nemen. Ter zitting heeft de juridisch medewerker toegelicht dat alternatieven, zoals gedragstherapie, het aanbieden van een prikkelarm
programma en het opleggen van vrijheidsbeperkende maatregelen, als gevolg van klagers opstelling niet hebben gewerkt en dus niet hebben bijgedragen aan het reduceren van de symptomen. Volgens de psychiaters is a-dwangbehandeling noodzakelijk om een
behandeling te kunnen starten. Inname van anti-psychotische medicatie zal er volgens de psychiaters toe leiden dat klagers waanideeën verminderen en dat klager openstaat voor contact, waardoor een begin zou kunnen worden gemaakt met een behandeling.

Hoewel de beroepscommissie met klager van oordeel is dat de inrichting reeds snel na de start van klagers tbs-maatregel heeft beslist tot toepassing van a-dwangbehandeling, kan die beslissing naar het oordeel van de beroepscommissie niet als onredelijk
of onbillijk worden aangemerkt. Immers, niet alleen in de Pompestichting is het, als gevolg van het uit klagers stoornis voortvloeiende afhoudende gedrag, niet gelukt om enig behandelcontact tot stand te brengen, ook in andere behandelinrichtingen
waarin klager eerder heeft verbleven – een GGZ-instelling (in 2010 en 2011) en, tijdens detentie, penitentiaire psychiatrische centra (sinds begin 2013 tot juni 2015) – is het, als gevolg van klagers problematiek niet gekomen tot enige behandeling.
Gelet op deze voorgeschiedenis alsmede de verklaringen van de psychiaters over klagers stoornis en zijn daaruit voortvloeiende gedrag en opstelling, kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid de inschatting worden gemaakt dat er bij
het laten voortduren van de situatie geen enkel perspectief bestond op behandeling, laat staan resocialisatie, met als gevolg dat een langdurig verblijf in een tbs-inrichting (en uiteindelijk mogelijk een longstay-afdeling) dreigt. Daarmee is naar het
oordeel van de beroepscommissie sprake van het gevaar van maatschappelijke teloorgang. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de beroepscommissie aannemelijk worden geacht dat zonder een medicamenteuze behandeling het gevaar – in dit geval
het gevaar van maatschappelijke teloorgang – dat de stoornis van de geestvermogens klager voor zichzelf doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Gelet op de informatie uit de verklaringen van de psychiaters en het
behandelingsplan (zoals hierboven is weergegeven) is de beroepscommissie voorts van oordeel dat de gekozen a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
Gelet op al het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de a-dwangbehandeling die is opgelegd voor de periode vanaf 2 december 2015 tot 2 maart 2016, ongegrond verklaren.

Ten overvloede adviseert de beroepscommissie klager de bijwerkingen die hij ondervindt van de medicatie die hem in het kader van a-dwangbehandeling wordt toegediend met zijn behandelteam en behandelend psychiater te bespreken.
Aan de inrichting beveelt de beroepscommissie aan om met klager te spreken en blijven spreken over de toekomst en over wat er van klager met het oog op de toekomst wordt verwacht en verlangd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de a-dwangbehandeling die is opgelegd voor de periode vanaf 3 maart 2016 tot 24 maart 2016, gegrond en vernietigt in zoverre de bestreden beslissing van het hoofd van de
inrichting.
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de a-dwangbehandeling die is opgelegd voor de periode vanaf 2 december 2015 tot 2 maart 2016, ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.F. Korvinus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 21 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven