Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0091/TA, 13 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:13-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/91/TA

betreft: [klager] datum: 13 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B. Molenaar, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de beslissing van 14 januari 2016 van het hoofd van de Van der Hoeven Kliniek, hierna te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 maart 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B. Molenaar, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...],
locatiemanager, [...], psychiater, [...], GZ-psycholoog en hoofd behandeling en [...], jurist.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is - samengevat weergegeven - in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de uitspraak RSJ 28 oktober 2014, 14/2492/TA, heeft de beroepscommissie geoordeeld dat het vermeende gevaar
zich
pas op langere termijn kan voordoen, terwijl klager enkele jaren verlof heeft genoten en buiten de inrichting heeft gewoond. Met dit laatste is in de bestreden beslissing geen rekening gehouden. De dwangbehandeling voldeed niet aan de eisen van
subsidiariteit en proportionaliteit. Klager meent dat in de onderhavige situatie dit niet anders is. Het vijftien maanden na de desbetreffende beslissing van de beroepscommissie opnieuw willen toepassen van a-dwangbehandeling ligt niet in de rede.
Klager licht het verloop van zijn behandeling uitgebreid toe en wijst op de periode dat hij zonder problemen woonverlof en begeleide verloven heeft genoten. Deze verloven zijn opgeschort door externe oorzaken en een vermeende schuld bij de
belastingdienst. Ook zou klager geen informatie hebben verschaft over het inkomen van zijn broer en een persoon hebben gestalkt. Deskundigen hebben hierover duidelijk gerapporteerd. De inrichting handhaaft echter deze leugens en werkt klager tegen. Een
in 2013 gestart verlof is ingetrokken in verband met een vervolging voor een strafbaar feit. In februari 2015 is klager hiervan vrijgesproken. Klager heeft geen stoornis. De veronderstelde waanstoornis is ontleend aan een proces-verbaal uit 1995.
Deskundigen rapporteren dat er geen grond is voor het toepassen van dwangmedicatie. Over de diagnose wordt verschillend gerapporteerd. Klager is niet schizofreen. Klager is het niet eens met het door de inrichting gevoerde verweer. Klager wijst er
onder
andere op dat de tweede onafhankelijke psychiater voor de inrichting werkzaam is. Klager ontkent dat hij eerdere resocialisaties heeft doen mislukken. Klagers indexdelict is niet stalking. De inrichting blijft zich vastklampen aan leugens. Bewijzen
van
het tegendeel worden genegeerd. Ook de pro justitiarapportage van psychiater P. van 2 april 2015 wordt genegeerd. Hij achtte geen redenen aanwezig voor toepassing van dwangmedicatie. Hij pleit voor een voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel.
Klager is vrijgesproken van stalking. Toch verlangt de inrichting dat klager schuld bekent. Sinds de vorige uitspraak van de beroepscommissie hebben zich geen nieuwe zaken voorgedaan. De enige reden voor het toepassen van a-dwangbehandeling is dat het
ministerie weigert klager over te plaatsen.

Het hoofd van de inrichting heeft zijn standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager verblijft sinds 2000 in verschillende tbs-klinieken. Sinds 13 november 2013 ondergaat klager in de Van der Hoeven Kliniek zijn vierde behandelpoging. De wijze
waarop
klager de wereld om zich heen interpreteert en zich tot anderen verhoudt, zijn wantrouwende, achterdochtige en vijandige attitude in het bijzonder, vloeit voort uit zijn kernproblematiek. Uit de delictanalyse komt naar voren dat klager een waansysteem
bouwt rondom een vrouw die hij van school kent. Aanallerlei indirecte gedragingen van haar ontleent klager dat zij hem leuk vindt. In de aanloop van zijn delicten is zijn waan voornamelijk erotomaan gekleurd en ontwikkelt hij betrekkingswanen. Dit
mechanisme dient om boze gevoelens niet rechtstreeks naar de vrouw te uiten en de boosheid te ontwijken. Uiteindelijk gaat klager het gedrag van anderen interpreteren als pogingen om hem van haar weg te houden of hem dwars te zitten. Hij raakt in de
ban
van paranoïde gedachten en gaat uiteindelijk over tot gewelddadige acties tegen de vermeende tegenstanders. Voorts is gebleken dat de woede van klager zich kan verplaatsen naar personen die niets met dit conflict te maken hebben. De psychiatrische
pathologie lijkt onveranderd aanwezig. De resocialisatiepogingen lopen spaak en het lukt klager niet om (professionele) hulp in te schakelen en/of te accepteren. Met name voor de lange termijn wordt gevreesd voor een agressiedoorbraak. Klager onderkent
zijn pathologie en delictgedrag niet. Alle pogingen van de inrichting om een succesvol behandeltraject vorm te geven, mislukken. Op 23 juli 2015 heeft de rechtbank Amsterdam overwogen geen heil te zien in een voorwaardelijke beëindiging van de tbs. De
verlenging met één jaar is passend om te bezien of de inrichting de voorgenomen stappen (dwangmedicatie gevolgd door behandeling) heeft gezet. Door verschillende gedragsdeskundigen is aangegeven dat een medicamenteuze behandeling met antipsychotica
klager zeer waarschijnlijk ontvankelijker zal maken voor behandeling, waardoor het delictgevaar kan verminderen en resocialisatie aan de orde is.
Klager lijdt aan een stoornis van de geestvermogens die gevaar doet veroorzaken. In de risicotaxatie wordt het risico van terugval in gewelddadig gedrag bij intramuraal verblijf als laag ingeschat. Zonder het kader van de tbs-maatregel wordt het risico
van gewelddadig gedrag als matig tot hoog ingeschat. In de uitspraak RSJ 28 oktober 2014, 14/2492/TA, heeft de beroepscommissie geoordeeld dat het hoofd van de inrichting onvoldoende had toegelicht waarom – in het licht van het jarenlange verlof van
klager – a-dwangbehandeling was aangewezen. Klager heeft inderdaad eerder resocialisatieverlof genoten. Klager is tussentijds voor een time-out opgenomen in de kliniek omdat hij weigerde te voldoen aan de eisen van de kliniek. Klager verblijft al
zestien jaar in verschillende tbs-klinieken, waarvan vanaf november 2013 in de Van der Hoeven Kliniek. Van meet af aan is het verhaal van klager één grote aanklacht tegen het systeem en de kliniek. In wezen ontmoet klager zijns inziens alleen maar
tegenstanders en vijanden. Klager volhardt in zijn weigering om mee te werken aan behandeling en belemmert daarmee iedere reële mogelijkheid tot resocialisatie. Alle behandelpogingen zijn gestrand omdat hij meent dat hij geen stoornis heeft en er geen
delictgevaar is.
Medicatie kan leiden tot enige vorm van behandeling en begeleiding. Gelet hierop voldoet de beslissing tot a-dwangbehandeling aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Voor de gediagnosticeerde stoornis is medicamenteuze behandeling met
antipsychotica ‘state of the art’ en opgenomen in de richtlijnen.
Bij binnenkomst van klager in de inrichting wilde het behandelteam het anders aanpakken. De inrichting stond open ten opzichte van de diagnose en waar mogelijk wilde de inrichting verlof verlenen. Klager weigerde echter. Er stond vrij snel een vijandig
toestandsbeeld. Er zijn zonder succes andere behandelvormen betreffende zijn waanstoornis geprobeerd waardoor gaandeweg een dwangbehandeling in het vizier kwam. Het voornemen is klager in het dwangtraject een antipsychoticum toe te dienen. Klager
weigert met de psychiater te praten. In ieder gesprek dat wel met klager kan worden gevoerd, komt hij terug op de voorgeschiedenis. Dit toont zijn rigiditeit aan. Het rapport van psychiater P. veronderstelt dat de reclassering geen toezicht behoeft te
houden. Dat is niet houdbaar. Op termijn is herhaling van het delict te vrezen omdat klagers toestandsbeeld onveranderd is.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c van de Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b onder a van de Bvt, voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de
geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de inrichting moet verblijven. Het te
behandelen gevaar moet in causaal verband met de stoornis staan. Het gaat hier niet om onmiddellijk gevaar, maar om gevaar dat zich zou kunnen verwezenlijken in of buiten de inrichting. In artikel 16c van de Bvt en hoofdstuk 10 (onvrijwillige
geneeskundige behandeling) van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden zijn de procedurele vereisten neergelegd waaraan de beslissing tot het opleggen van a-dwangbehandeling moet voldoen.

De beroepscommissie is van oordeel dat aan vorenbedoelde procedurele vereisten is voldaan. Op grond van de overgelegde stukken, waaronder de zesjaarsrapportage van psychiater P. van 2 april 2015, is de beroepscommissie van oordeel dat een paranoïde
waanstoornis de meest waarschijnlijke stoornis is waaraan klager lijdt. Ondanks de jarenlange tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel is de stoornis van klager onbehandelbaar gebleken. Klager persisteert in zijn weerstand tegen behandeling. Hij
verklaart geen stoornis te hebben en stelt zich in de ogen van de inrichting rigide op ten aanzien van gebeurtenissen uit het verleden. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 12 november 2015 zijn verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de tbs
afgewezen en de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2015 tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar bevestigd. De voortzetting van de tbs-maatregel impliceert dat klagers behandeling in de inrichting gericht is op
vermindering van het risico op recidive als gevolg van de bij hem aanwezige stoornis, wat er ook zij van de door klager ingenomen standpunten hieromtrent. De inrichting wijst op de in maart 2015 verrichte risicotaxatie waaruit naar voren komt dat
sprake
is van een matig tot hoog gevaar van herhaling van gewelddadig gedrag indien klager vanuit zijn waanstoornis achterdochtiger wordt. Ook psychiater P. wijst in eerdergenoemde zesjaarsrapportage op de aanwezigheid van een risico op agressief gedrag. Van
een acuut gevaar is evenwel geen sprake.

De huidige situatie verschilt met de situatie die leidde tot de uitspraak RSJ 28 oktober 2014, 14/2492/TA doordat de inrichting thans niet de nadruk legt op het gevaar dat klager zou vormen, maar op de duur van de behandeling in de tbs-inrichting. Dit
sluit aan bij het doel van de a-dwangbehandeling. Bij arrest van 28 februari 1997 van het Gerechtshof Amsterdam is klager ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De tbs-maatregel beloopt thans dus ruim 19 jaar. Om
therapeutische redenen ziet de inrichting een medicamenteuze behandeling als enige mogelijkheid om de reeds zeer langdurige behandelimpasse te doorbreken en daardoor te voorkomen dat klager voortdurend in een tbs-inrichting zal moeten verblijven.
De Van der Hoeven Kliniek is klagers vierde tbs-inrichting. De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op klagers houding ten aanzien van behandeling, niet te verwachten is dat een overplaatsing van klager naar weer een andere tbs-inrichting een
gunstiger resultaat zou kunnen opleveren, aangezien het niet de behandelinrichtingen zijn die hier falen, maar het klager is die zich tegen iedere vorm van behandeling verzet. Tegen deze achtergrond heeft het hoofd van de inrichting zich op het
standpunt kunnen stellen dat een medicamenteuze behandeling onder dwang de enige mogelijkheid is om de impasse te doorbreken. De beslissing tot toepassing van dwangbehandeling voldoet daarmee aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en
subsidiariteit.

Klager zal worden behandeld met een antipsychoticum. Dat de effecten van een dwangbehandeling nauwlettend worden gevolgd is professioneel uitgangspunt; in het onderhavige geval dus of het toegediende antipsychoticum een gunstig effect heeft op de
waanstoornis van klager en de gewenste opening biedt voor een behandeling. De beroepscommissie gaat ervan uit dat dergelijke gunstige effecten al na enige maanden zichtbaar zouden moeten zijn.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 13 april 2016

secretaris voorzitter

Naar boven