Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0543/TA (wraking), 13 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/543/TA (wraking)

Betreft : [verzoeker] datum: 13 juni 2016

De wrakingskamer van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming als bedoeld in artikel 31 van de Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 2015 (hierna: de Instellingswet) heeft kennisgenomen van het bij het
secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker verzoekt om wraking van de voorzitter van de beroepscommissie [...] in alle lopende en toekomstige beroepszaken van verzoeker.

De wrakingskamer heeft ingevolge het bepaalde in artikel 31, vijfde lid, van de Instellingswet de voorzitter [...] in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek van verzoeker. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de
hieronder weergegeven schriftelijke reactie van de voorzitter van de beroepscommissie, alsmede van de uitspraak RSJ 13 april 2016, 16/91/TA en het dossier betreffende beroep 16/543/TA.

1. De beoordeling
Thans is beroep 16/543/TA de enige beroepszaak van verzoeker, waarbij [...] als voorzitter van de beroepscommissie betrokken is. Verzoeker kan in zoverre in zijn verzoek worden ontvangen.

Verzoeker vraagt om wraking van de voorzitter van de beroepscommissie [...] op de grond dat hij zich bij de behandeling van het beroep van verzoeker tegen het toepassen van dwangbehandeling (16/91/TA) enkel heeft gebaseerd op onjuiste inlichtingen van
het
hoofd van de inrichting over een bij verzoeker bestaande waanstoornis waarvoor hij zich niet zou laten behandelen. Verzoeker is door [...] bij de behandeling van het beroep ter zitting niet in de gelegenheid gesteld een en ander te weerleggen terwijl hij
kan bewijzen dat de inrichting, evenals voorgaande inrichtingen, daarover en over mislukte resocialisatiepogingen liegt. Volgens verzoeker heeft [...] daarmee partijdig en zelfs misdadig gedrag jegens verzoeker vertoond en is hij verantwoordelijk voor
alles wat er verder moge gebeuren, aldus verzoeker.

De voorzitter [...] heeft niet in de wraking berust. Hij heeft al vele malen beroepen van verzoeker behandeld; het algemene standpunt van verzoeker over de onjuistheid van de opheffing van verlof, jaren geleden, is bekend. Hij heeft verzoeker tijdens de
behandeling van het beroep 16/91/TA ter zitting meermalen tevergeefs gevraagd om zich te concentreren op het voorliggende vraagpunt of wel of niet dwangbehandeling zou moeten plaatsvinden. Hij heeft verzoeker afgekapt toen verzoeker daarover niets
anders zei dan dat de aanleiding tot de opheffing van het verlof door de kliniek is gelogen, en dat alles wat de kliniek beweert is gelogen. Om die reden heeft hij vervolgens, na eerder ook de versie van de kliniek gehoord te hebben, gemeld dat de
beroepscommissie voldoende ingelicht was en dat het onderzoek ter zitting werd gesloten.

Voorop staat dat een voorzitter van de beroepscommissie uit hoofde van diens aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een
schorsingsvoorzitter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Indien het gaat om de (motivering van een) beslissing, kan de vrees voor vooringenomenheid
slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing is genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid
is ingegeven. Het is immers niet aan de wrakingskamer om die beslissing inhoudelijk te toetsen en wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen.

In de uitspraak RSJ, 13 april 2016, 16/91/TA vindt de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzingen dat de voorzitter van de beroepscommissie jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees hiervoor objectief
gerechtvaardigd is. Er is geen sprake van een zo onbegrijpelijke beslissing dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de voorzitter is ingegeven of tot stand is gekomen.
Wat het optreden ter zitting betreft, geldt het volgende. Een voorzitter heeft ter zitting de behandeling in goede banen te leiden en dient ervoor te waken dat door partijen niet wordt uitgeweid over zaken die niet aan de beoordeling van de
beroepscommissie onderworpen zijn. Daartoe past de voorzitter een kritische en doortastende houding. De wijze waarop de voorzitter het beroep ter zitting heeft behandeld, getuigt niet van vooringenomenheid en de bij verzoeker bestaande vrees hiervoor
is
evenmin objectief gerechtvaardigd.

Gelet hierop zal de wrakingskamer het wrakingsverzoek afwijzen. Nu verzoeker heeft aangegeven dat hij voorzitter [...] ook in toekomstige beroepen wenst te wraken, bepaalt de wrakingskamer dat zij verzoeker niet zal ontvangen in volgende verzoeken tot
wraking van de voorzitter [...] op dezelfde gronden.

2. De uitspraak
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. [...] af en bepaalt dat verzoeker in een volgend verzoek tot wraking van [...] op dezelfde gronden, niet zal worden ontvangen.

Aldus gegeven door de wrakingskamer voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 13 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven