Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4090/GA, 29 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4090/GA

betreft: [klager] datum: 29 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. O.O. van der Lee, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 november 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 februari 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. O.O. van der Lee, gehoord.
De directeur van de p.i. Groot Alphen heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing klager op een meerpersoonscel (mpc) te plaatsen (AR 2015 729);
b. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, met ingang van 6 oktober 2015, omdat klager weigert op een mpc plaats te nemen (AR 2015/727) en
c. een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel, met ingang van 13 oktober 2015, omdat klager nog steeds weigert op een mpc plaats te nemen (AR 2015/728).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Voor zover klager heeft beoogd te klagen over het oordeel van de psycholoog heeft zij klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager had vanwege zijn psychische problematiek (borderline) niet op een mpc geplaatst mogen worden. Volgens klager
is sprake van bijzondere omstandigheden zodat de beslissing tot plaatsing op een mpc niet redelijk en billijk kan zijn (RSJ 15 maart 2015, 14/4597/GA). De directeur heeft niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Klager heeft een voorgeschiedenis in de
GGZ. Hij verwijst daartoe naar onder meer een brief van psychiater L. van 22 februari 2016. Hij is in het verleden opgenomen geweest met een psychotisch toestandsbeeld en heeft een suïcide poging gedaan door van een viaduct te springen, waarbij hij
twee
wervels heeft gebroken. Hij heeft het personeel verteld over zijn voorgeschiedenis. Klager heeft in de p.i. Groot Alphen slechts een gesprek van vijf minuten met de psychiater gehad. Gelet op hetgeen hij aangaf over zijn psychische problemen en de
objectieve signalen zoals die volgen uit zijn penitentiair dossier is klager van mening dat een verzwaarde onderzoeksplicht gold. Het advies van de psycholoog aan de directeur bevindt zich niet in het dossier, zodat klager hier niet op heeft kunnen
reageren. Klager had in de p.i. Grave een contra-indicatie voor plaatsing op een mpc. In alle eerdere inrichtingen had hij een contra-indicatie. Voor zover de directeur in zijn schriftelijke reactie stelt dat de psychiater klager op 8 mei 2015 heeft
gesproken, is dit onjuist, aangezien klager op dat moment niet in de gevangenis van de p.i. Groot Alphen verbleef. Er kan dan ook op die datum geen gesprek hebben plaatsgevonden. Klager heeft wel een hulpvraag gehad. Hij heeft altijd expliciet gevraagd
naar een psychiater, maar de psycholoog wilde hem niet doorverwijzen. Klager verzoekt primair zijn beroep gegrond te verklaren en subsidiair de directeur te verzoeken het advies van de psycholoog over te leggen. Voorts verzoekt klager om aanhouding van
de behandeling van het beroep, omdat hij in afwachting is van opgevraagde medische gegevens die ter onderbouwing van zijn beroep kunnen dienen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur is van mening dat hij wel voldoende onderzoek heeft laten verrichten. Het is echter aan de
gedragsdeskundige om, in opdracht van de directeur, zaken zoals aangegeven door klagers raadsman, te verifiëren. De psycholoog heeft klager op 8 en 22 mei 2015 gesproken omtrent de mpc-beoordeling. Op 25 september 2015 heeft de psycholoog klager
gesproken, omdat hij wegens suïcidale uitspraken in de afzonderingscel verbleef. Ook op 28 september 2015 heeft de psycholoog klager gesproken. Op 2 en 6 oktober 2015 heeft de psycholoog klager gesproken en op 15 oktober 2015 heeft een second opinion
plaatsgevonden van een collega-psycholoog. Deze gesprekken duurden volgens de psycholoog langer dan vijf minuten. Een intake gesprek duurt al minimaal dertig minuten. Voorafgaand aan de afspraak om klager een tijdelijke contra-indicatie van drie
maanden
te geven, heeft de psycholoog contact opgenomen met de p.i. Grave. Klager had daar inderdaad een contra-indicatie voor mpc-plaatsing, maar deze was tijdelijk. Aan de hand van de gedragsbeschrijving van de psycholoog aldaar bestond er geen aanleiding om
een “definitieve” contra-indicatie te verlenen. Nadat de stukken van de psychologen van de andere inrichtingen binnen waren en waren bestudeerd, bestond evenmin aanleiding voor het afgeven van een contra-indicatie. De psycholoog heeft aangegeven dat
klager regelmatig in het Psycho Medisch Overleg (PMO) is besproken in de laatste periode toen hij in de afzonderingscel verbleef. Het beleid is dan ook breed, namens het gehele PMO gedragen en uitgezet. Uit zorgvuldigheid heeft ook een andere
psycholoog
naar klager gekeken en zij kwam tot eenzelfde conclusie. Overigens heeft klager in alle inrichtingen waar hij eerder heeft verbleven alleen aan de bel getrokken bij de psycholoog rondom de contra-indicatie voor een mpc en heeft hij nooit een hulpvraag
rondom behandeling/interventie gehad. De directeur is van mening dat het advies van de psycholoog op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en hij derhalve zijn beslissing om klager in een mpc te plaatsen op dit advies mocht baseren. De directeur
verzoekt de door klager overgelegde brief van de psychiater L. buiten beschouwing te laten nu dit zeer verouderde informatie betreft.

3. De beoordeling
Voor zover namens klager is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep, wijst de beroepscommissie dit verzoek af nu zij zich voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

Op grond van artikel 11a, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kan de directeur aan een gedetineerde die in een regime van algehele gemeenschap verblijft, een voor de gemeenschappelijke onderbrenging van
gedetineerden bestemde verblijfsruimte toewijzen, tenzij de gedetineerde daarvoor ongeschikt wordt geacht. In het tweede lid van dat artikel wordt een aantal contra-indicaties vermeld op grond waarvan de ongeschiktheid van plaatsing op een mpc kan
worden aangenomen. Gelet daarop dient de directeur bij de beslissing een gedetineerde in een mpc te plaatsen steeds een belangenafweging te maken en alle relevante feiten en omstandigheden bij die beslissing te betrekken. In dit geval is de vraag aan
de
orde of de directeur voldoende zorgvuldig is geweest in de beoordeling of van de vraag of bij klager al dan niet één of meer contra-indicaties aanwezig zijn.

De directeur heeft aangevoerd dat klager meerdere keren door de psycholoog is gezien. De psycholoog heeft contact opgenomen met de p.i. Grave. In afwachting van de stukken van de inrichtingen waar klager eerder heeft verbleven, heeft de psycholoog een
tijdelijke contra-indicatie voor plaatsing op een mpc afgegeven voor de duur van drie maanden. Aan de hand van de gedragsbeschrijving van de psycholoog aldaar bestond er volgens de psycholoog van de p.i. Groot Alphen geen aanleiding om een
“definitieve”
contra-indicatie te verlenen. Klager is regelmatig besproken in het PMO en de psycholoog heeft een second opinion aangevraagd bij een andere psycholoog. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur in redelijkheid op dit oordeel van de
psycholoog
heeft mogen afgaan. De beslissing om klager in een mpc te plaatsen is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Wel acht de beroepscommissie het begrijpelijk dat de gang van zaken over het geheel genomen voor klager onvoldoende inzichtelijk is geweest.
Of het oordeel van de psycholoog juist is, is in deze procedure niet aan de orde. Indien een gedetineerde zich niet kan verenigen met het (medisch) handelen van de inrichtingsarts (of –psycholoog), kan hij immers een verzoek tot bemiddeling indienen
bij
het Hoofd van de medische dienst van de inrichting waarna hij desgewenst, met tussenkomst van de medisch adviseur, beroep kan instellen bij de Raad.

Uit het voorgaande volgt dat het beroep onder a. ongegrond zal worden verklaard. Hieruit volgt dat het beroep onder b. en c. eveneens ongegrond zal worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 29 maart 2016

secretaris voorzitter

Naar boven