Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/414/SGA, 11 februari 2016, schorsing
Uitspraakdatum:11-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

Nummer : 16/414/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 11 februari 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. S.R. van Laar, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 28 januari 2016, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker vanuit het
plusprogramma naar het basisprogramma (degradatie) per 28 januari 2016.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 5 februari 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 5 februari 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter heeft eerder, naar aanleiding van een op 5 februari 2016 bij het secretariaat ingekomen mailbericht, een schorsingsverzoek (met kenmerk 16/369/SGA) behandeld, gericht tegen een aan verzoeker opgelegde disciplinaire straf. Dat verzoek is
bij beslissing van 8 februari 2016, omdat de tenuitvoerlegging van die disciplinaire straf inmiddels was geëindigd, afgewezen. Op 10 februari 2016 heeft de raadsman van verzoeker laten weten dat het verzoek van 5 februari 2016 tevens zou zijn gericht
tegen de degradatiebeslissing van 28 januari 2016 en verzocht de tenuitvoerlegging van die beslissing alsnog te schorsen. Omdat in de reacties van respectievelijk de beklagcommissie en de directeur van 5 februari 2016 (tevens) informatie wordt gegeven
over de degradatiebeslissing, heeft de voorzitter aan de secretaris van de beklagcommissie en aan de directeur medegedeeld dat thans een verzoek tot schorsing van die degradatiebeslissing aan de orde is maar dat de voorzitter zich voldoende ingelicht
acht en dat aan hen (vooralsnog) geen nadere inlichtingen worden verzocht.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. De beslissing tot degradatie van 28 januari 2016 voldoet naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aan de door de beroepscommissie in eerdere
uitspraken gestelde eisen. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie, bijvoorbeeld RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA, dient de directeur alvorens te beslissen de ernst van het gedrag in kwestie af te wegen tegen het voorgaande gedrag.
Volgens de beroepscommissie vormt immers de grondslag voor degradatie niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de
disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft daarom volgens de beroepscommissie tevens in te houden dat de gedetineerde niet
meewerkt aan zijn re-integratie en daarom dient het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin ook de onderdelen van goed gedrag, bij de beslissing te worden betrokken.
In de bestreden beslissing wordt als motivering verwezen naar het feit dat de vrijhedencommissie van 29 januari 2016 heeft besloten verzoeker te degraderen naar het basisprogramma wegens – kortweg – het zich verslapen voor een bijeenkomst van de cursus
Kiezen Voor Verandering (KVV) en een tweetal verslagen voor het zich onttrekken aan het toezicht van het personeel. Uit die beslissing noch uit de reactie van de directeur komt naar voren dat de directeur voorafgaand aan de bestreden beslissing een
(als
zodanig kenbare) afweging als hiervoor bedoeld heeft gemaakt.
Hierbij komt nog dat de directeur in zijn beslissing het gedrag van verzoeker heeft gekwalificeerd als “dit kan beter gedrag (oranje) of ongewenst gedrag (rood)”, en daarbij geen keuze heeft gemaakt, hetgeen wel had gemoeten. Gelet daarop is die
beslissing, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, genomen op gronden die deze niet kunnen dragen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen en de tenuitvoerlegging van de beslissing om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma zal met
onmiddellijke ingang worden geschorst tot het moment dat de beklagcommissie zal hebben beslist op het onderliggende klaagschrift.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven