Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3299/GA, 15 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:15-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3299/GA

betreft: [klager] datum: 15 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,

gericht tegen een uitspraak van 30 september 2015 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 december 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Zuyder Bos, gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur om klager met een Marokkaanse medegedetineerde op een meerpersoonscel te plaatsen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van € 10,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Alle gedetineerden die de inrichting binnenkomen, worden op een meerpersoonscel geplaatst, tenzij sprake is van een
contra-indicatie. Klager heeft geen contra-indicatie. Dat klager niet met een Marokkaan op cel wil, vormt geen contra-indicatie. De directeur is van mening dat hij zorgvuldig heeft gehandeld. Klager heeft uitgedaagd om zijn zin te krijgen. Dergelijk
gedrag moet niet worden beloond. De beklagcommissie heeft overwogen dat klager vooral moeite heeft met de persoon van zijn celgenoot, maar klager geeft echter zelf aan dat Marokkanen en Surinamers volgens hem niet op een cel kunnen verblijven. De
directeur vindt dit een onaanvaardbare uitspraak. Het klopt dat klager heeft aangegeven dat het niet goed zou gaan, maar de directeur hoort dit soort dingen vaker. Het wordt dan toch een paar dagen geprobeerd.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het is flauwekul dat klager niet met Marokkanen op een cel geplaatst wil worden. Hij wilde alleen niet met die specifieke
Marokkaan op één cel geplaatst worden. Toen klager de meerpersoonscel binnenkwam, deed zijn celgenoot meteen erg bazig. Hij hield nergens rekening mee. Het maakte klager niet uit dat het een Marokkaan was. Klager heeft meteen aangegeven dat het fout
zou
gaan. Toen klager ’s morgens de televisie wilde aandoen om het journaal te kijken, gaf zijn celgenoot aan dat dit niet mocht. Dit heeft geleid tot een vechtpartij, maar het had ook anders kunnen aflopen. Ook snurkte klagers celgenoot erg, maar dit was
bijzaak. Klager ergerde zich met name aan het bazige gedrag van zijn celgenoot.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 20 en 21 van de Pbw in samenhang bezien met artikel 11a, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kan de directeur aan een gedetineerde die in een regime van algehele of beperkte
gemeenschap
is geplaatst, een voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte toewijzen, tenzij de gedetineerde daarvoor ongeschikt wordt geacht. In het tweede lid van dat artikel wordt een aantal contra-indicaties vermeld op
grond waarvan de ongeschiktheid voor plaatsing in een meerpersoonscel kan worden aangenomen.

Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen (RSJ 19 april 2012, 11/3344/GA einduitspraak) dient de directeur bij de beslissing om twee gedetineerden op één cel te plaatsen zorgvuldig te handelen. Uit de bewoordingen van het klaagschrift en het
verhandelde ter zitting maakt de beroepscommissie op dat klager niet zozeer racistische of culturele redenen had waarom hij niet met zijn celgenoot op een cel wilde verblijven, maar dat hij moeite had met de persoon van zijn celgenoot en diens gedrag
en
gesnurk. Gebleken is dat klager zich tot het personeel heeft gewend en heeft aangegeven dat hij vreesde dat het uit de hand zou lopen. Niet gebleken is dat de directeur naar aanleiding hiervan actie heeft ondernomen. De beroepscommissie deelt de visie
van de directeur dat de algemene uitspraken over Marokkanen en Surinamers weinig gelukkig geformuleerd zijn, maar dat vormt geen reden de specifieke bedenkingen van klager bij zijn celgenoot niet serieus te nemen. Gelet hierop is de beroepscommissie
met
de beklagcommissie van oordeel dat de directeur is tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Het beroep van de directeur zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, dr. A. van Kalmthout en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 15 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven