Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3118/TA, 30 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3118/TA

betreft: [...] datum: 30 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 21 september 2015 van het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag, verder te noemen het hoofd van de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 november 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. K. Bruns en [...], stafmedewerker bij FPC Dr. S. van Mesdag. Klager heeft
schriftelijk
bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het hoofd van de inrichting heeft besloten tot de toepassing van a-dwangbehandeling.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft in het verleden zeer negatieve ervaringen gehad met (lage) doseringen antipsychotica. De bijwerkingen betroffen hartkloppingen, duizeligheid, benauwdheid en flauwvallen. Gelet hierop is het
onbegrijpelijk dat men klager antipsychotica wil toedienen, terwijl een antidepressivum tot gunstige behandelresultaten kan leiden. Psychiater Van E. stelt dat de symptomen van klager mede onderhouden worden door het langdurig verblijf in detentie van
klager op grote afstand van zijn familie. Een overplaatsing naar een inrichting in de regio waarin klagers familie woonachtig is, is geïndiceerd en vormt een alternatief voor a-dwangbehandeling. Klagers familie woont in Limburg. Uit de schriftelijke
mededeling van de bestreden beslissing blijkt niet of klagers voorkeuren met hem zijn besproken. Tevens dienen de verklaringen van de psychiaters te worden ondertekend. Klager heeft veel last van de medicatie. Naast de eerdere genoemde bijwerkingen
gaat
het om slapeloosheid, trillende handen, concentratieproblemen en onrustigheid. Klager zou dichter bij zijn familie kunnen worden geplaatst in bijvoorbeeld FPC De Woenselse Poort.

Namens het hoofd van de inrichting is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Klager is op 21 maart 2013 opgenomen in FPC Oldenkotte. De behandeling aldaar verliep moeizaam. In oktober 2013 is klager overgeplaatst naar FPC Dr. S.
van Mesdag. De inrichting startte een psychotherapeutisch contact voor de behandeling van klagers trauma. Tevens werd een nieuw diagnostisch onderzoek verricht. Dit vormde de basis voor de verdere behandeling van klager. Na een interne overplaatsing
werd gezien dat klager structureel ontevreden en boos was, waarbij de emotie flink kon oplopen en hij wraakzuchtige en dreigende uitspraken deed. De gesprekken met behandelaren werden beheerst door thema’s zoals de traumatische ervaringen van klager,
zijn strijd tegen en achterdocht naar Justitie, het verlangen naar een vrouw en de wens om medicinale cannabis verstrekt te krijgen. De gesprekken met de seksuologe liepen vanwege genoemde thema’s vast, waardoor het nimmer tot een inhoudelijke
behandeling kwam. In deze periode gebruikte klager veel softdrugs, soms dagelijks meerdere malen. Klager heeft momenteel nog ondersteunende therapie, PMT en beeldende therapie. Het contact met de behandelcoördinator is verbroken omdat de aanvraag voor
begeleid verlof is afgewezen. Klager deed dreigende uitspraken. Klager voelt zich geprovoceerd door de aanwezigheid van vrouwen in de inrichting en kan hier zeer boos over worden. In het contact stelt hij zich wantrouwend op. Hij is ervan overtuigd een
uitverkoren en heilig persoon te zijn. Het behandelteam ziet dit als psychotische symptomen. Met klager is regelmatig gesproken over het starten van een antipsychoticum (eerste keus) of antidepressivum. Hij heeft beide structureel geweigerd. Volgens
hem
zouden alleen medicinale cannabis, de beschikbaarheid van een vrouw en vrijheid hem kunnen helpen. Klager heeft verteld over zijn negatieve ervaringen met een lage dosering antipsychotica (25 mg Clozapine of 2,5 mg Olanzapine). Het is niet gelukt de
medicatiehistorie te achterhalen. Er is geen vooruitgang geboekt in de behandeling. Geïndiceerde behandelonderdelen zijn afgebroken of zijn niet aangeslagen, omdat de basale problematiek te overheersend is. Hierdoor ontbreekt elk perspectief op verlof.
Een verantwoorde terugkeer in de samenleving is niet mogelijk, hetgeen betekent dat klager onevenredig lang in een FPC zal moeten verblijven of mogelijk zelfs een longstay-indicatie zal krijgen. Daarnaast kan een risico op suïcide ontstaan. De inzet
van
antipsychotische medicatie wordt als enige mogelijkheid beschouwd om tot een verbetering van de symptomen te komen, waardoor er wellicht een opening ontstaat voor behandeling. Antipsychotische medicatie kan de achterdocht, het wantrouwen en de
vijandigheid verminderen. Daarnaast zou die medicatie klager meer onverschillig kunnen maken ten opzichte van traumatische ervaringen in het verleden. De externe onafhankelijk psychiater Van E. onderschrijft de noodzakelijkheid van de inzet van
antipsychotische medicatie. Inmiddels is gestart met de toediening van de antipsychotische medicatie, 2,5 mg Aripiprazol. Klager weigert nog steeds gesprekken aan te gaan met de behandelaars. Klager is nu een stuk milder in zijn contacten. Het
stemmingsbeeld is gunstiger geworden. De wanen blijven echter en geven aanleiding de dosering te verhogen. De psychosen zijn nu op de voorgrond waardoor een antidepressivum niet aan de orde kan zijn. Een overplaatsing naar een andere kliniek zal niet
bijdragen aan het verminderen van de waanstoornissen en heeft daarom geen meerwaarde.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c van de Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b onder a van de Bvt, voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de
geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de inrichting moet verblijven. Het te
behandelen gevaar moet in causaal verband met de stoornis staan. Het gaat hier niet om onmiddellijk gevaar, maar om gevaar dat zich zou kunnen verwezenlijken in of buiten de inrichting. In artikel 16c van de Bvt en hoofdstuk 10 (onvrijwillige
geneeskundige behandeling) van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden zijn de procedurele vereisten neergelegd waaraan de beslissing tot het opleggen van a-dwangbehandeling moet voldoen.

De beroepscommissie is van oordeel dat aan vorenbedoelde procedurele vereisten is voldaan. De bestreden beslissing van 21 september 2015 is ondertekend door psychiater B. niet zijnde de behandelend psychiater. In het verweerschrift van 9 oktober 2015
van het hoofd van de inrichting wordt toegelicht dat alle psychiaters in de inrichting zijn aangewezen als plaatsvervangend hoofd van de inrichting. De beslissing is derhalve bevoegd genomen. Ook zijn in overeenstemming met artikel 16c, tweede lid, van
de Bvt verklaringen overgelegd van de behandelend psychiater alsmede van een tweede psychiater die klager met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Deze verklaringen zijn met redenen omkleed en
ondertekend.

Uit de stukken komt naar voren dat bij klager sprake is van een ernstige behandelimpasse. Klager is gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis NAO met schizotypische, paranoïde, borderline en antisociale trekken. Klager wijst een medicamenteuze
behandeling af die wel tot verbetering van symptomen en het meer open staan voor behandeling kan leiden. Doordat elk perspectief op verloven ontbreekt, heeft het hoofd van de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid kunnen
concluderen dat klager onevenredig lang binnen een FPC zal moeten verblijven, dat van maatschappelijke teloorgang sprake is en de inzet van antipsychotische medicatie als enige mogelijkheid gezien moet worden om tot een verbetering te komen. De
antipsychotische medicatie kan volgens het hoofd van de inrichting de achterdocht, het wantrouwen en de vijandigheid verminderen. De tweede psychiater onderschrijft de zorgen van de behandelend psychiater en de noodzakelijkheid van de voorgestelde
a-dwangbehandeling. Niet aannemelijk is, dat een overplaatsing naar een andere inrichting, zoals klager voorstelt, een gunstig effect zal hebben op zijn waanstoornissen. Tegen deze achtergrond voldoet de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling
aan de daaraan te stellen eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie merkt nog op dat zij geen oordeel kan geven over de keuze en de dosering van het medicijn dat bij de toepassing van a-dwangbehandeling wordt voorgeschreven. Dat zou een geneeskundig oordeel betekenen, hetgeen buiten de reikwijdte
van
de beoordeling van het beroep zou vallen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R.M. Maanicus, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 30 december 2015

secretaris voorzitter

Naar boven