Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3585/TA, 24 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:24-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3585/TA

betreft: [klager] datum: 24 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een via de commissie van toezicht bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 19 oktober 2015 van het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag, verder te noemen het hoofd van de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het hoofd van de inrichting heeft besloten tot de toepassing van a-dwangbehandeling.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing is te laat door de psychiater uitgereikt. Dit is in strijd met artikel 54, eerste lid, van de Bvt waarin is bepaald dat dit onverwijld
dient te geschieden. Het naleven van voorschriften bij een dergelijk ingrijpende beslissing is van groot belang. Er is dan ook sprake van een formeel gebrek.

Namens het hoofd van de inrichting is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Op 21 september 2015 heeft de inrichting besloten tot het toepassen van a-dwangbehandeling bij klager. Klager heeft hiertegen beroep ingesteld. De
inrichting was destijds vergeten om de verplichte bloedafname op te nemen in zowel het psychiatrisch deelplan als de schriftelijke mededeling. De verplichte bloedafname werd noodzakelijk geacht om de inname van de antipsychotische medicatie te kunnen
controleren. Dit betreft een uitvoeringshandeling binnen het toegepaste dwangtraject. Tevens werd een waanstoornis aan de beschrijvende diagnose toegevoegd. De psychotische symptomen waren inmiddels dusdanig dan hiervan gesproken kon worden. De
aanpassingen in het psychiatrisch deelplan en de schriftelijke mededeling zijn op 19 oktober 2015 in de commissie voorbehouden beslissingen besproken. De volgende dag heeft de psychiater getracht beide stukken aan klager uit te reiken. Hij wilde echter
niet in gesprek gaan met de behandelend psychiater, waarop de sociotherapeut de aangepaste stukken aan klager heeft uitgereikt.
Er is dus geen sprake van een nieuwe beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling. In het kader van het reeds toegepaste dwangtraject is een tweetal wijzigingen doorgevoerd.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 69, eerste lid, onder g, van de Bvt kan een verpleegde beroep instellen tegen een beslissing als bedoeld in het eerste lid van artikel 16c (a-dwangbehandeling).
Op 21 september 2015 heeft het hoofd van de inrichting besloten tot toepassing van a-dwangbehandeling. Klager heeft hiertegen beroep ingesteld waarop inmiddels door de beroepscommissie is beslist (uitspraak RSJ 30 december 2015, 15/3118/TA). Op 19
oktober 2015 heeft het hoofd van de inrichting een nieuwe beslissing genomen, die weliswaar grotendeels overeenkomt met de beslissing van 21 september 2015, maar waaraan twee onderdelen zijn toegevoegd namelijk dat bloedspiegelbepalingen onderdeel
uitmaken van het dwangtraject en de toevoeging van een waanstoornis aan klagers diagnose. De beroepscommissie stelt vast dat geen sprake is van een voortzetting van de a-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16c, vijfde lid, van de Bvt. Gelet hierop
is de beroepscommissie bevoegd op het beroep te beslissen.

In beroep wordt door klager slechts één grond aangevoerd, namelijk dat de uitreiking van de schriftelijke mededeling niet onverwijld heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de Bvt. Dit betekent volgens de memorie van toelichting
bij de Bvt ‘zonder onnodig uitstel’, hetgeen in de praktijk vrijwel altijd binnen 24 uren zal kunnen geschieden, met uitzondering van situaties waarin betrokkene afwezig is. (TK 1993-1994, 23445, nr 3, p. 58).
Uit de overgelegde schriftelijke mededeling blijkt dat de beslissing is genomen op 19 oktober 2015 om 11.15 uur, waarvan de schriftelijke mededeling op 20 oktober 2015 om 11.30 uur aan klager is uitgereikt, derhalve 24 uur en 15 minuten later.

Nu geen redenen zijn aangevoerd waarom de schriftelijke mededeling niet eerder aan klager kon worden uitgereikt, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Klager heeft geen inhoudelijke gronden voor het beroep aangevoerd, zodat de beroepscommissie niet toekomt aan een beoordeling als bedoeld in artikel 69, vijfde lid, jo artikel 66, tweede lid, van de Bvt. Mitsdien komt klager niet in aanmerking voor een
tegemoetkoming als bedoeld in het zevende lid van dit artikel.

4. De uitspraak.
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr.drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 24 maart 2016

secretaris voorzitter

Naar boven