Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1649/TA, 6 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:06-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1649/TA

betreft: [klager] datum: 6 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Polderman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 mei 2015 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 september 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman
mr. R. Polderman, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridisch medewerker bij voormelde inrichting.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 19 november 2014 tot oplegging van afdelingsarrest (2014/427);
b. de beslissing van 16 december 2014 tot verlenging van het afdelingsarrest (2014/436);
c. het niet tijdig verlengen van het afdelingsarrest (2015/062).

De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder a. en b. formeel gegrond (onder toekenning van een tegemoetkoming van in totaal € 20,=) en inhoudelijk ongegrond verklaard en heeft het beklag als vermeld onder c. ongegrond verklaard op de gronden
als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beroep is niet gericht tegen de formele gegrondverklaring van de klachten, maar tegen de inhoudelijke ongegrondverklaring. Afdelingsarrest
is niet een maatregel die kan worden opgelegd om contact van klager met de media te voorkomen; daarvoor bestaan ‘postmaatregelen’. De inrichting heeft een verkeerd middel gebruikt, zodat sprake is van ‘detournement de pouvoir’. Aan klager worden reeds
geruime tijd ook postmaatregelen opgelegd. Klager heeft zelf geen brieven naar de media gestuurd. Hij stuurde destijds brieven naar de Tweede Kamer en het Ministerie van Veiligheid en Justitie met daarin het verzoek die brieven door te sturen naar
bepaalde media, hetgeen ook is gebeurd. De buitenwereld mag best weten wat er allemaal in de inrichting gebeurt. In de brieven die klager stuurt staan geen namen, zodat deze niet beschadigend zijn voor derden. Desgevraagd heeft klager geantwoord dat
hij
niet aan de inrichting heeft verteld dat hij brieven via de Tweede Kamer en het Ministerie naar de media stuurde, omdat hij niet met het personeel praat en zich niet laat dwingen tot een gesprek. Klager ontkent dat hij medeverpleegden onder druk heeft
gezet om post voor hem te versturen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 19 november 2014 is de inrichting ervan op de hoogte gekomen dat klager brieven had verstuurd naar [...]. Op dat moment had
klager een postmaatregel die inhield dat de inhoud van zijn uitgaande post werd gecontroleerd. Klager had dus zijn postmaatregel weten te omzeilen. Klagers brieven aan de media hebben een opruiend karakter en als deze bij de media terecht komen kan dit
leiden tot onrust in de inrichting en de maatschappij. Klager weigerde contact met het personeel, zodat geen gesprek kon worden gevoerd over de ontstane situatie en niet duidelijk was hoe hij de postmaatregel heeft weten te omzeilen. Om dit te
achterhalen, maar ook om te voorkomen dat meer brieven van klager bij de media terecht zouden komen is klager afdelingsarrest opgelegd. Op een gegeven moment heeft de inrichting te horen gekregen dat medeverpleegden onder druk werden gezet om post voor
bepaalde verpleegden te versturen. De inrichting heeft telkens bezien of het mogelijk was het afdelingsarrest te beëindigen, maar klager heeft gezegd brieven naar de media te zullen blijven versturen en heeft volhard in zijn weigering om met het
personeel hierover te praten. Eerst in januari 2015 was een gesprek met klager over deze situatie mogelijk; daarna is de maatregel beëindigd.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. en b., welk beroep is gericht tegen de inhoudelijke ongegrondverklaring van de klachten, overweegt de beroepscommissie het volgende.
De beklagcommissie heeft overwogen dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag onder a. voor zover dit betrekking heeft op de oplegging van het afdelingsarrest, omdat het afdelingsarrest op het moment van indienen van het beklag niet langer dan een
week duurde. Dit oordeel is, nog daargelaten dat dit niet in het dictum is terug te lezen, onjuist, nu voor de ontvankelijkheid op grond van artikel 57, eerste lid, van de Bvt niet beslissend is het moment van indienen van het klaagschrift, maar de
totale duur van het afdelingsarrest op het moment van de beoordeling van het beklag (en beroep) (vgl. onder andere RSJ 24 mei 2012, 11/4551/TA en RSJ 15 september 2014, 14/1452/TA en 14/1495/TA). Het afdelingsarrest heeft ruim langer dan een week
geduurd. Het vorenstaande zal evenwel niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de beklagcommissie, nu de beklagcommissie het beklag onder a. wel inhoudelijk – klager is op een andere grond ontvankelijk in zijn beklag verklaard – heeft
beoordeeld.

Vast staat dat de inrichting op 19 november 2014 door [...] op de hoogte is gesteld van het feit dat daar brieven van klager over de inrichting waren ontvangen. Klager was op dat moment onderworpen aan een postmaatregel, welke maatregel met name was
opgelegd om te voorkomen dat klager brieven (met daarin zijn ongenoegens) over de inrichting naar de media zou versturen en die inhield dat op de inhoud van klagers uitgaande post toezicht werd uitgeoefend. Vast staat derhalve dat klager de
postmaatregel heeft omzeild. Met de inrichting is de beroepscommissie van oordeel dat het versturen door klager van brieven, met daarin zijn ongenoegens over de inrichting, naar de media kan leiden tot onrust in de inrichting en daarmee tot verstoring
van de orde en veiligheid in de inrichting. Gelet hierop en nu klager weigerde met de inrichting in gesprek te gaan over deze situatie, heeft de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid kunnen beslissen dat het in verband met
de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was klager afdelingsarrest op te leggen. Immers, hierdoor kon meer toezicht op klager worden gehouden, zodat mogelijk kon worden achterhaald hoe hij de postmaatregel heeft kunnen
omzeilen en kon worden voorkomen dat hij de postmaatregel opnieuw zou omzeilen. Het argument van de raadsman dat afdelingsarrest in dezen niet het juiste middel was deelt de beroepscommissie gelet op het vorenstaande niet.
Vast staat dat het afdelingsarrest vier weken heeft voortgeduurd, bij beslissing van 16 december 2014 is verlengd en vervolgens nog vier weken heeft voortgeduurd.
Deze beslissingen kunnen, gelet op vorenstaande omstandigheden en in aanmerking genomen de volharding van klager in zijn opvatting – zoals ook ter zitting is gebleken – dat het hem vrij staat brieven over de inrichting naar de media te sturen, evenmin
als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Gezien het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard en zal de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met wijziging van de gronden worden bevestigd.

Ten aanzien van het beklag onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Het beklag ziet, anders dan waarvan de beklagcommissie is uitgegaan, op het niet tijdig verlengen door de inrichting van het afdelingsarrest. Volgens klager had de
inrichting zijn afdelingsarrest op 9 februari 2015 moeten verlengen. Uit de inlichtingen van de inrichting komt naar voren dat het op 13 januari 2015 aan klager opgelegde afdelingsarrest op 10 februari 2015 afliep en dat daarna niet is besloten tot
verlenging daarvan. Nu de inrichting omstreeks 9 februari 2015 geen beslissing tot verlenging van het afdelingsarrest heeft genomen, kan er ook geen sprake zijn van een te laat genomen beslissing. Bij gebreke van een beslissing van de inrichting is
klager in zijn beklag niet-ontvankelijk. De uitspraak van de beklagcommissie zal derhalve in zoverre worden vernietigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. en b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake het beklag als vermeld onder c. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 6 november 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven