Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4094/TA en 15/4393/TA, 9 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:09-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 15/4094/TA en 15/4393/TA

betreft: [klager] datum: 9 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen twee uitspraken van respectievelijk 9 november 2015 en 10 december 2015 van de alleensprekende beklagrechter en de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 februari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, en [...], juridisch medewerker bij FPC Oostvaarderskliniek. Als toehoorder
was
aanwezig mr. M.L. Koster, secretaris bij de afdeling rechtspraak van de Raad.

Klager heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagrechter en de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. rode kaart/afdelingsarrest, ingaande op 23 oktober 2015 (15/4094/TA) en
b. afdelingsarrest, ingaande op 28 oktober 2015 gevolgd door een rode kaart/
afdelingsarrest, ingaande op 29 oktober 2015 (15/4393/TA).

De beklagrechter heeft klager in het beklag vermeld onder a niet-ontvankelijk verklaard, de beklagcommissie heeft het beklag vermeld onder b. ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter/beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het beklag vermeld onder a. Verwezen wordt naar RSJ 6 november 2015, 15/1649/TA: de duur van het afdelingsarrest en de duur van de rode kaart cumuleren.
Voor wat betref b. is klager op 28 oktober 2015 mondeling afdelingsarrest aangezegd omdat hij onbegeleid door de gangen zou lopen. Hij kwam die dag terug van het onderwijs en werd begeleid door de lerares die hem heeft overgedragen aan de staf. Hij
heeft niet onbegeleid door de gangen gelopen. Op 29 oktober 2015 is het afdelingsarrest weer omgezet in een rode kaart.
De maatregelen zijn ten onrechte opgelegd. Drie vrouwelijke therapeuten zouden hebben geklaagd over klager. Hij zou grensoverschrijdend en intimiderend zijn geweest. Klager ontkent dit ten stelligste. Aanleiding voor de beschuldigingen aan zijn adres
is
waarschijnlijk de klacht die klager heeft ingediend over de schending van het beroepsgeheim door een van de therapeuten. Sindsdien heeft klager een rode kaart. Er zijn geen concrete voorbeelden gegeven van het grensoverschrijdende gedrag dat klager zou
hebben getoond. Het incident met een camerapen in het verleden heeft ervoor gezorgd dat het vrouwelijke personeel in de inrichting klager geen enkele ruimte meer geeft. Als klager aan een personeelslid vraagt of hij niet gewoon met het personeelslid
kan
meerijden naar de zitting dan wordt dit, als het vrouwelijk personeelslid betreft, als intimiderend ervaren. Het hoofd behandeling heeft tegen klager bevestigd dat op een gekleurde manier naar hem wordt gekeken.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter/beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a.: De ordemaatregel had op het moment van indienen van het beklag nog geen zeven dagen geduurd. Klager is niet-ontvankelijk in het beklag.
Ten aanzien van b.: Het is juist dat (met klager) gesproken is over de oplegging van afdelingsarrest, maar deze ordemaatregel is uiteindelijk niet aan klager opgelegd. Klager heeft blijkbaar aangenomen dat de maatregel toch was opgelegd. Er was alleen
sprake van een rode kaart. Het is onbekend of klager feitelijk die dag van de afdeling kon (met begeleiding).
Klager heeft grensoverschrijdende opmerkingen gemaakt tegen vrouwelijk personeel zoals: ‘Jij woont toch in Amsterdam? Misschien kunnen we dit op een andere plek bespreken’. Die opmerkingen gaven het personeel een onveilig gevoel. Klager staart voorts
heel indringend naar vrouwelijk personeel bij het langslopen. Dit geeft een heel ongemakkelijk gevoel.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voor wat betreft a. en b. voorop dat uit artikel 7.2 van de huisregels van de inrichting volgt dat een rode kaart betekent dat de verpleegde alleen onder begeleiding de afdeling mag verlaten. In de schriftelijke mededeling van
de beslissing wordt verwezen naar artikel 33 van de Bvt. Door de inrichting wordt er, naar het oordeel van de beroepscommissie terecht, van uitgegaan dat een rode kaart een vorm van afdelingsarrest is, die zich alleen daarin van het ‘formele’
afdelingsarrest onderscheidt dat verpleegden onder begeleiding de afdeling mogen verlaten.

Tegen een beslissing tot oplegging van afdelingsarrest staat in beginsel, gelet op het bepaalde in artikel 57, eerste en vierde lid, Bvt, pas beklag open nadat het afdelingsarrest een week heeft geduurd, waarbij de dag waarop de beslissing is genomen
buiten beschouwing blijft. Uit RSJ 25 juli 2014, 14/949/TA volgt dat voor het beoordelen van de ontvankelijkheid van het beklag gekeken wordt naar de totale duur van het afdelingsarrest. In de onderhavige zaak is de rode kaart op 23 oktober 2015
opgelegd en is deze op 6 november 2015 opgeheven. De beroepscommissie zal daarom ten aanzien van a. de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvangen in het beklag.

Door de inrichting is betwist dat aan klager op 28 oktober 2015 afdelingsarrest is opgelegd waardoor hij niet van de afdeling af mocht. Nu evenwel de oplegging van afdelingsarrest met klager is besproken en niet onaannemelijk is - namens het hoofd van
de inrichting konden daarover ter zitting geen inlichtingen worden verstrekt - dat hij die dag verder geen blokken mocht volgen, moet ervan worden uitgegaan dat klager afdelingsarrest opgelegd heeft gekregen. Gelet op het bepaalde in artikel 54,
eerste
lid, juncto artikel 53, eerste lid, Bvt had klager van de beslissing tot oplegging van afdelingsarrest onverwijld, schriftelijk een met redenen omklede schriftelijke mededeling behoren te ontvangen. Dit is niet geschied. De beroepscommissie zal op dit
punt het beroep op formele grond gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag in zoverre gegrond verklaren.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie ten aanzien van a. en b. dat door de inrichting onvoldoende is gemotiveerd waarom klagers gedrag en uitspraken in die zin grensoverschrijdend en intimiderend voor (vrouwelijk) personeel zijn, dat deze de
opgelegde maatregelen rechtvaardigen. Niet aannemelijk is geworden dat de oplegging van het afdelingsarrest noodzakelijk was met het oog op een belang als bedoeld in artikel 32, eerste lid, Bvt. De beroepscommissie zal derhalve het beroep op dit punt
gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag gegrond verklaren. Zij kent klager ter zake een tegemoetkoming toe van
€ 52,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en de uitspraak van de beklagcommissie, ontvangt klager alsnog in het beklag vermeld onder a. en verklaart het beklag vermeld onder b. alsnog op formele
grond gegrond. Ten aanzien van a. en b. verklaart zij het beklag inhoudelijk eveneens gegrond. Zij kent klager in totaal een tegemoetkoming toe van € 52,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 9 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven