Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2104/GA, 19 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2104/GA

betreft: [klager] datum: 19 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

gericht tegen een uitspraak van 24 juni 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 september 2015, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen,
is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het in de periode van 15 oktober 2014 tot 24 oktober 2014 insluiten tijdens de voor de arbeid bestemde tijd omdat klager in die periode op de wachtlijst voor de arbeid stond.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van € 25,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op 15 oktober 2014 binnengekomen in de p.i. Vught. Hij is op de wachtlijst geplaatst voor de arbeid wegens een intake, een bespreking van
zijn plaatsing op arbeid in het MDO en eventuele beschikbaarheid van werkplekken. Vanaf 24 oktober 2014 werkt hij in de wasserij. Tijdens deze wachttijd heeft hij wachtgeld gekregen. De verwijzing naar RSJ 6 juli 2011, nr. 11/0683/GA gaat niet op, want
in die zaak verbleef de gedetineerde op een zogenaamde inkomstenafdeling, waar arbeid niet wordt aangeboden en niet in het dagprogramma is opgenomen. In onderhavige zaak verblijft klager op een reguliere afdeling, waar arbeid gewoon in het dagprogramma
is opgenomen. Eerst dient echter naar een beschikbare en geschikte arbeidsplek gezocht te worden. Dit is geen uitzondering op het aanbieden van arbeid, maar een tijdelijke, noodzakelijke periode om praktische invulling te geven aan het aanbieden van
een
juiste arbeidsplek. Voor klager duurde deze periode in totaal negen dagen. Dat is niet zo lang. Gemiddeld beslaat deze periode twee weken. Momenteel wordt aan 90% van de gedetineerden arbeid aangeboden. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke
vereisten,
namelijk dat aan 70% van de gedetineerden arbeid moet worden aangeboden en aan nog eens 10% van de gedetineerden baantjes.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klager heeft negen dagen op de wachtlijst gestaan en is in die periode gedurende de voor de arbeid bestemde tijd ingesloten geweest. Met verwijzing naar eerdere uitspraken van 11 september 2015, nr. 15/0501/GA tot en met 15/0504/GA, overweegt de
beroepscommissie als volgt.

Ingevolge het bepaalde in artikel 47 van de Pbw hebben gedetineerden het recht op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid. Op de directeur rust derhalve de verplichting om voldoende arbeid in de inrichting te realiseren. Dat in de
inrichting
een wachtlijst gehanteerd wordt voor de periode dat niettemin onvoldoende arbeid beschikbaar is, merkt de beroepscommissie niet aan als onredelijk of onbillijk. Dat geldt eveneens voor het vervolgens insluiten van de gedetineerde die op de wachtlijst
staat als er geen of onvoldoende personeel op de afdeling aanwezig kan zijn tijdens de voor de arbeid gereserveerde tijd.

Naar het oordeel van de beroepscommissie dient evenwel de termijn dat de gedetineerde op de wachtlijst staat en tegelijkertijd wordt ingesloten in redelijkheid te worden begrensd en wel tot een periode van twee weken, behoudens in geval van
uitzonderlijke omstandigheden. Indien na ommekomst van deze periode het de directeur niet is gelukt voldoende arbeid te realiseren, is de beroepscommissie van oordeel dat insluiten als gevolg van het ontbreken van voldoende arbeid als onredelijk of
onbillijk moet worden aangemerkt. Op de directeur rust alsdan de verplichting voor een alternatief voor insluiting zorg te dragen.

Nu de periode waarin klager ingesloten heeft gezeten, terwijl hij op de wachtlijst stond, negen dagen bedroeg, is de beroepscommissie van oordeel dat deze termijn niet als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal derhalve
het beroep van de directeur gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 19 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven