Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2288/GA, 5 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:05-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2288/GA

betreft: [klager] datum: 5 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. Arkesteijn, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 juni 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is in het verleden zwaar mishandeld met steekvoorwerpen. Dientengevolge durft hij zich niet op te houden in een
gesloten ruimte met gereedschappen die als wapen kunnen worden aangewend en waar hij niet de mogelijkheid heeft om zich ter bescherming in te sluiten. Klager werd behandeld door een psycholoog. De taalbarrière heeft tot gevolg gehad dat de behandeling
niet goed van de grond is gekomen. De enkele weigering om deel te nemen aan de arbeid is onvoldoende om klagers verzoek af te wijzen, omdat betreffende weigering niet van dien aard is dat sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4 van
de
Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Daartoe wordt verwezen naar RSJ 2 augustus 2012, 12/1979/GV. Klager wenst te re-integreren en met dat doel met de reclassering in contact te komen. Gelet op de einddatum van zijn detentie (medio april
2015)
was de kans dat klager nog interventies konden worden aangeboden, laat staan af te ronden, niet realistisch. Daartoe wordt onder meer verwezen naar RSJ 30 juli 2012, 12/1719/GV. In RSJ 15 juli 2015, 15/1521/GA, is klagers beklag betreffende de
afwijzing
van zijn tweede verlofaanvraag alsnog gegrond verklaard.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft zich structureel niet aan de regels gehouden, omdat hij niet heeft deelgenomen aan de arbeid. Tijdens
een eerdere beklagzitting hebben klager en zijn raadsvrouw aangegeven dat klager wil meewerken aan het opstellen van een reclasseringsrapport. Hierop is de casemanager opnieuw met klager in gesprek gegaan. Tijdens dit gesprek bleek dat hij toch niet
wil
meewerken, althans alleen onder voorwaarden. Nu geen goede inschatting van het recidiverisico kan worden gemaakt, heeft de directeur niet de mogelijkheid om een goede belangenafweging met betrekking tot aangevraagde vrijheden te maken. Het Openbaar
Ministerie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verlofaanvraag, omdat hij niet meewerkt aan zijn re-integratie.

3. De beoordeling
Klager onderging een gevangenisstraf van twee maanden, wegens een poging tot (gekwalificeerde) diefstal. Klager is op 16 juli 2015 in vrijheid gesteld.

Het beroep is gericht tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Klagers eerdere beroep tegen de afwijzing van zijn eerste verlofaanvraag is gegrond verklaard, RSJ 23 juni 2015, 15/567/GA. Ook klagers beroep tegen de tweede verlofaanvraag is
gegrond verklaard, RSJ 15 juli 2015, 15/1521/GA.
De beroepscommissie is ook in de onderhavige zaak van oordeel dat het feit dat geen inschatting van het recidiverisico kan worden gemaakt doordat klager niet goed meewerkt geen grond kan vormen om verlof af te wijzen. Voorts is de omstandigheid dat
klager weigert deel te nemen aan de arbeid onvoldoende zwaarwegend om aan verlofverlening in de weg te staan. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk dient te worden
aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu klager op 16 juli 2015 in vrijheid is gesteld en de gevolgen van de bestreden beslissing
derhalve niet meer ongedaan te maken zijn, zal aan klager een tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag gegrond. Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 5 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven