Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1509/GA, 2 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:02-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1509/GA

betreft: [klager] datum: 2 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door [...], namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 mei 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 september 2015, gehouden in de p.i. Almelo, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman [...], en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Zwolle, gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager als arbeidsongeschikte op cel wordt ingesloten tijdens de voor arbeid bestemde uren.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager kon niet werken aangezien hij arbeidsongeschikt is. Klager heeft bij binnenkomst in de inrichting vanuit de locatie
Ooyerhoek Zutphen aangegeven dat hij geen standaard arbeid kan verrichten. Daarbij heeft hij verwezen naar de controverse hierover in de vorige inrichting en op het feit dat hij daarin in het gelijk is gesteld. Bij gebrek aan gegevens is niet vast te
stellen hoe de inrichting hier mee is omgegaan. Ook is niet vast te stellen wanneer en door wie kennis is genomen van klagers medisch dossier. Evenmin is duidelijk op welke manier de directeur zich heeft vergewist van de juistheid van zijn, ten
opzichte
van de locatie Ooyerhoek, afwijkende conclusie. De directeur stelt dat klager zijn arbeidsongeschiktheid niet verder wilde toelichten en niet naar een arts wilde voor een beoordeling. Nu gegevens hieromtrent ontbreken, kan dit evenmin worden
vastgesteld. De stelling van de directeur dat niet in klagers detentie en re-integratieplan stond dat klager arbeidsongeschikt is, toont aan dat geen kennis is genomen van klagers dossier betreffende de eerdere beoordeling van klagers geschiktheid tot
het verrichten van arbeid. Uit de uitspraak RSJ 8 april 2014, 13/4083/GA volgt dat dit niet de juiste maatstaf is. Uit genoemde zaak kan worden afgeleid wat klagers medische omstandigheden zijn die hem ongeschikt maken tot het verrichten van standaard
arbeid. Klager was sinds 2005 gedetineerd en heeft in verschillende inrichtingen verbleven. In vorige inrichtingen was klager arbeidsongeschikt verklaard of verrichte hij arbeid op cel. Bij binnenkomst in de p.i. Zwolle heeft hij verzocht om met een
psycholoog te praten. Hij heeft geen psycholoog gezien. Hij heeft aangegeven dat hij in de locatie Ooyerhoek arbeid op cel verrichtte. De verpleegkundige heeft wel gevraagd naar de reden van klagers arbeidsongeschiktheid. Klager heeft toen aangegeven
dat hij dit graag met de psycholoog wil bespreken. De verpleegkundige achtte het echter niet nodig klager door te verwijzen naar de psycholoog. Klager heeft nog de werkmeester benaderd met de vraag of hij misschien arbeid op cel zou kunnen verrichten.
Hij heeft de werkmeester hier één keer over gesproken en daarna niets meer gehoord. Klager verzoekt een tegemoetkoming vanwege de loonvervangende financiële tegemoetkoming die hij ten onrechte is misgelopen en een tegemoetkoming voor immateriële
schade.
Klager is op 3 juli 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur kan zich vinden in de uitspraak van de beklagcommissie. Klager gaf aan arbeidsongeschikt te zijn, maar hij
wilde dit niet verder toelichten. De arbeidsongeschiktheid is niet vast komen te staan. De directeur vertrouwt op het oordeel van de medische dienst. Dat klager heeft aangeboden bereid te zijn arbeid op cel te willen verrichten, is de directeur niet
bekend.

3. De beoordeling
Op 8 april 2014 is een eerder door klager ingediend beroep gericht tegen een beslissing van de directeur van de locatie Ooyerhoek Zutphen, inhoudende een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor de duur van
drie dagen wegens werkweigering, gegrond verklaard (RSJ 8 april 2014, 13/4083/GA). De beroepscommissie heeft daarbij in aanmerking genomen dat klager in de vorige inrichting van verblijf arbeidsongeschikt was verklaard en de directeur zich in een
dergelijk geval ervan dient te vergewissen dat de psycholoog voldoende onderzoek heeft gedaan om een verklaring over zijn arbeidsgeschiktheid af te geven.

Vast staat derhalve dat klager in de inrichting waar hij verbleef voor hij in de locatie Ooyerhoek werd geplaatst, arbeidsongeschikt was. Onweersproken is dat klager in de locatie Ooyerhoek arbeid op zijn cel verrichtte. Klager is vanuit de locatie
Ooyerhoek overgeplaatst naar de p.i. Zwolle. De medische dienst van de p.i. Zwolle heeft klager arbeidsgeschikt verklaard.

De beroepscommissie overweegt als volgt. Nu gebleken is dat klager in eerdere inrichtingen van verblijf arbeidsongeschikt is verklaard door de psycholoog, dan wel arbeid op cel verrichtte, is de beroepscommissie van oordeel dat een verpleegkundige
onvoldoende was toegerust klagers arbeids(on)geschiktheid te beoordelen. Klagers geschiktheid voor het verrichten van arbeid had beoordeeld moeten worden door een psycholoog. Nu de directeur zich er niet van heeft vergewist dat voldoende onderzoek is
verricht naar klagers arbeids(on)geschiktheid en evenmin is gebleken dat bij de vorige inrichting van verblijf informatie is ingewonnen hieromtrent, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing klager aan te merken als werkweigeraar als
onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. De uitspraak van de beklagcommissie zal dan ook worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie ziet aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager en neemt voor de bepaling van de hoogte daarvan het volgende in aanmerking. Het klaagschrift is gedateerd op 5 maart 2015. Klager heeft tot 3 juli 2015 in de p.i.
Zwolle verbleven. De beroepscommissie bepaalt dan ook dat aan klager van 5 maart 2015 tot 3 juli 2015 alsnog een loonvervangende financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder d., van de Regeling arbeidsloon gedetineerden dient te
worden toegekend. De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor toekenning van een (hogere) tegemoetkoming voor eventuele immateriële schade.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager van 5 maart 2015 tot 3 juli 2015 alsnog een loonvervangende financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder d., van de Regeling arbeidsloon gedetineerden wordt toegekend.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, R. van Benthem RA en drs. R.K. Boelens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 2 oktober 2015

secretaris voorzitter

Naar boven