Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1520/GB, 30 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:30-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/1520/GB

Betreft: [klager] datum: 30 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 mei 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman, op 26 juni 2015 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van zijn deelname aan een penitentiair programma (p.p.) ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 17 januari 2011 gedetineerd. Op 8 april 2015 is hij geselecteerd voor deelname aan een p.p. Op 8 april 2015 is het programma aangevangen en is klager administratief ondergebracht bij penitentiaire inrichtingen administratief (PIA)
Roermond. Op 15 april 2015 is beslist tot beëindiging van deelname aan het p.p. en is klager geplaatst in de gevangenis van de locatie Sittard.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager betwist dat hij zich niet zou hebben gehouden aan de voorwaarden en zijn verblijfadres als gevolg daarvan niet meer veilig zou zijn. Uit het reclasseringsadvies van 15 april 2015 blijkt
dat aan het p.p. drie voorwaarden zijn verbonden: een locatieverbod voor Tilburg, een locatiegebod voor het verblijfadres en een contactverbod met nabestaanden van het slachtoffer. Voorts dient klager voorzichtig te zijn met mededelingen rondom zijn
verblijfplaats aan derden. Dit is echter geen voorwaarde voor het p.p. maar de stiefvader van klager heeft dit zelf als voorwaarde gesteld voor het verblijf van klager in zijn woning. Klager is van mening dat zijn vriendin in geen enkel opzicht kan
worden aangemerkt als ‘derde’ en stelt dat hij zijn vriendin en kind zonder belemmering had mogen ontvangen. De stiefvader deelt deze mening en heeft toestemming gegeven. Klager en zijn vriendin hebben reeds langdurig een stabiele relatie. Dat de
reclassering zijn vriendin heeft aangemerkt als ‘derde’ is dan ook buitengewoon onredelijk. Er is nooit gecommuniceerd dat het ontvangen van zijn vriendin een schending van de anonimiteit zou opleveren. Er is derhalve van schending van enige voorwaarde
geenszins sprake. Dat klager op deze manier gestraft wordt levert een schending op van artikel 8 EVRM. Er is geen sprake van een schending van het recht op privéleven van klagers stiefvader. De reclassering heeft uitermate onvoorzichtig gehandeld door
allerlei conclusies te trekken zonder de juistheid daarvan te controleren. Voorts is klagers vriendin geen nabestaande van het slachtoffer in feitelijke en juridische zin, gelet op artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering. Bovendien is aan de
veiligheid van zijn verblijfplaats door het contact met zijn vriendin geenszins getornd. Klager en zijn vriendin verblijven in anonimiteit. Zij heeft geen contact met nabestaanden en zij kunnen dan ook niet door het enkele contact van klager met zijn
vriendin op de hoogte zijn geraakt van de verblijfplaats van klager. De omstandigheden zijn dan ook ongewijzigd ten opzichte van 8 april 2015, toen de reclassering het verblijfadres als veilig heeft bestempeld.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers p.p. is beëindigd omdat het verblijfadres niet langer veilig was in verband met liquidatiegevaar. Klager heeft contact gehad met zijn vriendin, de ex-vrouw van
het slachtoffer. Strikt genomen beschikt klager niet langer over een aanvaardbaar verblijfadres. Een reclasseringsmedewerker heeft bevestigd dat er zelfs expliciet met de bewoners van het verblijfadres is gesproken over de anonimiteit, wat ook
betrekking had op de vriendin van klager. Er wordt thans gekeken of er een acceptabel verblijfadres en een alternatief p.p. voor klager gevonden kunnen worden. Het is mogelijk dat de afspraken voor klager niet duidelijk waren. Klager heeft grote angst
te worden geliquideerd. Dit liquidatiegevaar dient serieus te worden genomen. Nu door de ontwikkelingen een grote vrees is ontstaan voor het bekend worden van de verblijfplaats van klager is het beëindigen van het p.p. in afwachting van het onderzoek
naar een alternatief verblijfadres en p.p. terecht geweest. Ook vormt het feit dat klager zich niet in wil laten schrijven op het verblijfadres een contra-indicatie voor het p.p.

4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2. De beroepscommissie stelt vast dat onduidelijkheid bestaat over de vraag of klager gedurende zijn p.p. contact mocht onderhouden met zijn vriendin en kind. Dit is onwenselijk. Los daarvan is voldoende onderbouwd dat er ten tijde van het nemen
van de beslissing geen sprake meer was van een aanvaardbaar verblijfadres. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan gelet hierop, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk
of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat er onderzoek gedaan wordt naar een alternatief verblijfadres voor klager. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 30 juli 2015

secretaris voorzitter

Naar boven