Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1457/GA, 8 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:08-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1457/GA

betreft: [klager] datum: 8 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het huis van bewaring van de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel,

gericht tegen een uitspraak van 3 april 2015 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager, alsmede zijn raadsman mr. J.W.E. Luiten, in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur heeft navraag gedaan bij het Openbaar Ministerie (OM). Er was sprake van een openstaande zaak die tijdens
klagers detentie zou worden behandeld. Tijdens de beklagzitting gaf klagers raadsman aan dat hij navraag had gedaan bij de rechtbank. Tevens gaf klagers raadsman aan dat de straf die aan klager zou worden opgelegd in de openstaande zaak waarschijnlijk
niet langer zou zijn dan de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Nadat de beklagcommissie had geoordeeld dat de directeur de aanvraag opnieuw in behandeling moest nemen, heeft de directeur niet opnieuw navraag gedaan bij de rechtbank. De
afweging van de weigeringsgronden als vermeld in artikel 4 onder b. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) zijn bij de nieuwe behandeling niet opnieuw vermeld nu deze vanzelfsprekend nog golden. Derhalve is volstaan
met
de vaststelling dat de einddatum van de detentie nog niet vast stond. Er heeft derhalve wel degelijk een nadere motivering plaatsgevonden voor afwijzing van het verlof.

Namens klager is het in beklag ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur stelt dat hij aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan. Van belang is echter of (voldoende) aan deze inlichtingenplicht is
voldaan.
Uit de verkregen informatie blijkt weliswaar dat er een openstaande strafzaak was, maar dat de einddatum van klagers detentie naar verwachting niet zou verschuiven. Immers de voorlopige hechtenis was opgeheven op grond van artikel 67a WvSv. De enkele
omstandigheid dat de einddatum van klagers detentie nog niet vast stond is onvoldoende voor afwijzing van de verlofaanvraag. De omstandigheid dat er volgens het OM onvoldoende vertrouwen zou bestaan in een goed verloop van het verlof – hetgeen door de
directeur is overgenomen – is weinig concreet. De directeur heeft geen eigen belangenafweging gemaakt (RSJ 7 oktober 2014, 14/1782/GA). Voorts vormde het gestelde gebrek aan vertrouwen in eerste instantie geen reden voor afwijzing van de
verlofaanvraag.
Bovendien is niet onderzocht of het verlof wel doorgang had kunnen vinden indien aan het verlof voorwaarden waren verbonden (RSJ 21 februari 2013, 13/17/GA). Niet alleen dient rekening te worden gehouden met de belangen van de samenleving, maar ook met
het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam heeft aangegeven geen vertrouwen te hebben in een goed verloop van het verlof. Klager is gedetineerd in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. Hij heeft zich
niet aan de voorwaarden gehouden en nieuwe delicten gepleegd. Er is sprake van recidive; er staan 95 strafzaken op klagers naam.
De politie heeft aangegeven dat er geen relevante informatie is ten aanzien van het verlofadres.

3. De beoordeling
Blijkens de bestreden beslissing is klagers verzoek om verlof op 24 februari 2015 afgewezen omdat sprake was van een openstaande zaak welke zou dienen tijdens klagers detentie en de einddatum van zijn detentie hierdoor aan verandering onderhevig was.
Tevens had de directeur onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof wegens het niet nakomen van afspraken en de vele keren dat klager was gerecidiveerd.

De beroepscommissie overweegt dat de directeur van de inrichting, gelet op de toelichting bij artikel 14 van de Regeling, dient te onderzoeken of de einddatum van de detentie door een openstaande (straf)zaak nog kan verschuiven. Uit de stukken volgt
dat
de vermoedelijke einddatum van klagers detentie op 13 mei 2015 viel. De voorlopige hechtenis in de openstaande strafzaak was op grond van artikel 67a, derde lid, WvSv opgeheven. Dat betekent dat verwacht werd dat de uiteindelijk op te leggen
gevangenisstraf niet langer zou duren dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat niet aannemelijk was dat de einddatum van klagers detentie dusdanig zou verschuiven dat sprake zou zijn van een
strafrestant van meer dan een jaar gerekend vanaf de datum van de beslissing van de directeur. De directeur had zich bij het nemen van de beslissing tot afwijzing van het verzoek om verlof zonder nadere motivering niet enkel mogen baseren op het feit
dat de einddatum van klagers detentie aan verandering onderhevig was wegens een openstaande strafzaak.

Voorts stelt de beroepscommissie vast dat de omstandigheid dat klager een veelpleger is, geen zelfstandige weigeringsgrond vormt. Dat klager afspraken niet is nagekomen, is niet onderbouwd. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat
de bestreden beslissing onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep van de directeur zal dan ook ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 8 juli 2015

secretaris voorzitter

Naar boven