Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1876/GV, 3 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1876/GV

betreft: [klager] datum: 3 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.C. Vlielander, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 juni 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op 24 juni 2015 is van klagers raadsman een nadere toelichting
ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beslissing is op grond van onjuiste feiten en omstandigheden tot stand gekomen. Klager is net vader geworden en wenst niets liever dan bij zijn partner en pasgeboren kind te zijn. Gelet hierop is er
geen reële kans dat klager zich wederom aan detentie zal onttrekken. De partner van klager heeft bevestigd dat klager de vader is van het pasgeboren kind. Er is wel degelijk een medische noodzaak aanwezig voor een bezoek. Het kind is te vroeg geboren
met een gewicht van ongeveer 500 gram waardoor er veel complicaties zijn. Uit de bezoeklijst van het BZT kan blijken dat klagers partner hem als enige heeft bezocht. Hieruit blijkt dat wel sprake is van een affectieve relatie.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De kans op onttrekking wordt hoog ingeschat, gelet op de recente onttrekking. Een onbegeleid incidenteel verlof is derhalve niet mogelijk. DV&O heeft aangegeven dat een vervoer
naar het buitenland niet door deze dienst wordt geregeld. Verder is de aard van de relatie met de partner onvoldoende aangetoond. Niet gebleken is dat het geboren kind door klager wordt erkend en dat er een medische noodzaak voor het kraambezoek
bestaat.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Almere heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het Openbaar Ministerie heeft bezwaren tegen een onbegeleid incidenteel verlof.

3. De beoordeling
Klager is door het Gerechtshof te Den Bosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aansluitend dient hij een subsidiaire hechtenis van 1 dag, een lijfsdwang van 7 dagen en in
totaal 112 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan. Zijn fictieve einddatum valt op of omstreeks 19 mei 2016.

Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid
noodzakelijk is. Incidenteel verlof kan indien nodig onder begeleiding of bewaking plaatsvinden. Op grond van artikel 26 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor kraambezoek aan de levenspartner van de gedetineerde en het pasgeboren
kind. Op grond van artikel 22 van de Regeling dient ten aanzien van de te bezoeken persoon vast te staan dat de beweerde band bestaat, de relatie hecht is, en de te bezoeken persoon geen bezwaar heeft tegen het bezoek.

Klagers stelt dat zijn partner is bevallen van een te vroeg geboren kind dat slechts 570 gram woog. Zij verblijft thans in een ziekenhuis in Leuven (België). Uit de stukken is komen vast te staan dat klager zich recentelijk van 4 november 2014 tot 6
maart 2015 heeft onttrokken aan zijn detentie door na een verleend regimair verlof niet terug te keren naar de inrichting. Reeds dit levert een forse contra-indicatie op voor verlofverlening. Een eventueel begeleid verlof is evenmin mogelijk, aangezien
DV&O geen vervoer van gedetineerden naar het buitenland verzorgt. Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4
onder
a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 3 juli 2015

secretaris voorzitter

Naar boven