Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3663/GV, 3 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:03-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3663/GV

betreft: [klager] datum: 3 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Hullegie, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 oktober 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het wantrouwen jegens klager is enkel gebaseerd op het feit dat hij zich in november 2014 heeft onttrokken aan zijn detentie, waarmee klager zou hebben aangetoond onbetrouwbaar
te zijn ten aanzien van het nakomen van afspraken. Inmiddels is klager alweer sinds maart 2015 gedetineerd. Hij heeft zich gedurende deze periode goed aan afspraken gehouden, hetgeen blijkt uit het door de directeur van de penitentiaire inrichting
(p.i.) Almere uitgebrachte advies vrijheden. Klager wordt omschreven als een modelgedetineerde. Hij is gepromoveerd naar het plusprogramma, heeft goed contact met het personeel en met medegedetineerden, hij functioneert goed op de arbeid en hij heeft
“Kiezen Voor Verandering” afgerond. Het Openbaar Ministerie (OM) en de politie hebben positief geadviseerd naar aanleiding van de verlofaanvraag. Het OM heeft een aantal voorwaarden geïndiceerd, waar klager mee kan instemmen. In de door de
selectiefunctionaris gemaakte belangenafweging lijkt dit echter geen rol gespeeld te hebben. Klager bevindt zich in de laatste maanden van zijn detentie. In dat kader dient te worden gewerkt aan zijn resocialisatie en zijn terugkeer in de maatschappij.
Voor wat betreft de onttrekking aan detentie merkt klager op dat sprake was van een misverstand. Hij was in de veronderstelling dat hij zijn straf reeds had uitgezeten. In hoger beroep was aan hem echter een hogere straf opgelegd. Klager heeft hiervan
geleerd en hij zal zich niet nog eens onttrekken aan zijn detentie. Klager is van mening dat zijn belang bij resocialisatie zwaarder dient te wegen dan het risico op onttrekking aan detentie. Klager verwijst daartoe naar RSJ 20 maart 2015, 15/517/GV.
Klager heeft een groot belang bij verlofverlening nu hij zeer recent vader is geworden van een te vroeg geboren baby. Hij wenst tijd door te brengen met zijn dochter en de rest van zijn gezin. Voorts heeft klager een eigen bedrijf waarvoor hij
administratieve zaken dient af te handelen.
Voor zover de selectiefunctionaris stelt dat de inrichting ongemotiveerd positief adviseert, merkt klager op dat het advies vrijheden een uitgebreid en gemotiveerd advies van vier pagina’s betreft. Klager is van mening dat zijn goede gedrag in
samenhang
met de naderende einddatum van zijn detentie dient te leiden tot verlofverlening.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager neemt het kennelijk niet zo nauw met het nakomen van afspraken gelet op het feit dat hij zich heeft onttrokken aan detentie. De directeur van de
p.i. Almere adviseert onverminderd positief. Niet gebleken is waarom thans wel vertrouwen in klager zou moeten bestaan ten aanzien van het verlenen van vrijheden. De selectiefunctionaris is van mening dat nog steeds sprake is van een aanzienlijk
strafrestant. Nog zeer recent oordeelde de beroepscommissie in RSJ 14 oktober 2015, 15/3134/GV dat het feit dat klager zich heeft onttrokken aan zijn detentie nog steeds een forse contra-indicatie voor verlofverlening vormt.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Almere heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De directeur adviseert aan klager een aantal voorwaarden op te leggen.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Den Bosch heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlof, mits een aantal voorwaarden worden opgelegd.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3. De beoordeling
Klager is door het Gerechtshof te Den Bosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aansluitend dient hij in totaal 35 dagen gijzeling op grond van de Wet
administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan. De fictieve einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 11 mei 2016.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag.

Uit de stukken en eerdere uitspraken van de beroepscommissie ten aanzien van klager (RSJ 3 juli 2015, 15/1876/GV, RSJ 17 augustus 2015, 15/2549/GV en RSJ 14 oktober 2015, 15/3134/GV) volgt dat klager zich van 4 november 2014 tot 6 maart 2015 heeft
onttrokken aan zijn detentie door na een verleend regimair verlof niet terug te keren naar de inrichting.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid in beginsel een contra-indicatie vormt voor verlofverlening. Klagers belang bij een verlof, al dan niet onder voorwaarden, gaat -in verband met zijn voorbereiding op een terugkeer in de
maatschappij - echter steeds zwaarder wegen. Nu de datum van klagers invrijheidstelling nabij is, klagers gedrag in de inrichting goed is en zowel de directeur, de advocaat-generaal als de politie positief hebben geadviseerd ten aanzien van de
verlofaanvraag, dient klagers belang naar het oordeel van de beroepscommissie in dit stadium van zijn detentie te prevaleren. De beroepscommissie zal derhalve het beroep gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Staatssecretaris
opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Zij ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na
ontvangst van deze uitspraak. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 3 december 2015

secretaris voorzitter

Naar boven