Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4776/TB, 26 juni 2015, beroep
Uitspraakdatum:26-06-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4776/TB

betreft: [klager] datum: 26 juni 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 11 december 2014 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De behandeling van het beroep stond gepland op de zitting van de beroepscommissie van 30 april 2014, maar is op verzoek van klagers raadsman aangehouden.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 mei 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn mr. A.R. Ytsma, klagers raadsman, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het
ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde longstayvoorziening, met
vaststelling van het individuele beveiligingsniveau als ‘midden’.

2. De feiten
Klager heeft van 14 mei 1975 tot 13 januari 1979 een terbeschikkingstelling van de regering (tbr) ondergaan en in 1982 een voorwaardelijke tbr.
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 24 september 1987 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 11 oktober
1987 aangevangen. Klager is in 1999 op de (toenmalige) longstayafdeling van Veldzicht geplaatst. Op verzoek van Veldzicht heeft de Staatssecretaris beslist klager over te plaatsen naar een longstayvoorziening van de Pompestichting. Klager is vervolgens
op 23 juli 2013 geplaatst in de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught.
Op 24 maart 2014 heeft de Pompestichting geadviseerd klagers verblijf in de longstay voort te zetten. Psychiater Van P. onderscheidenlijk psycholoogVan R. hebben op 25 juni 2014 respectievelijk 8 juli 2014 gemeld geen advies over voortzetting van de
longstay te kunnen geven en dat eerst nader, extern diagnostisch onderzoek moet worden verricht.
De Pompestichting heeft in de reactie van 14 augustus 2014 daarop gemeld het belang van nader diagnostisch onderzoek te onderschrijven, maar dat dit onderzoek prima vanuit de longstaysetting zou kunnen worden uitgevoerd.
De Pompestichting heeft bij brief van 18 september 2014 de Staatssecretaris geadviseerd het individuele beveiligingsniveau van klager op matig vast te stellen.
De Landelijke adviescommissie plaatsing longstay forensische zorg (LAP) heeft op 16 oktober 2014 2014 geadviseerd klagers verblijf in de longstay voort te zetten, omdat klager weigert mee te werken aan nader neuropsychologisch onderzoek.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. In het beroepschrift wordt als beroepsgrond aangevoerd dat klager de mogelijkheden van plaatsing uit de longstay onderzocht wil hebben. Ten tijde van het indienen van beroep had de raadsman nauwelijks
informatie tot zijn beschikking. De beroepscommissie geeft altijd de gelegenheid de gronden van beroep aan te vullen.
De Staatssecretaris heeft in redelijkheid niet kunnen beslissen klagers verblijf in de longstay voort te zetten onder voorbijgaan aan het uitdrukkelijke advies van de pro justitia rapporteurs Van P. en van R. tot nader extern diagnostisch onderzoek.
Het
argument van de Pompestichting dat overplaatsing zorgt voor stress en ongunstig zou kunnen uitwerken op klagers toestandsbeeld moet gepasseerd worden. Klager moet onderzocht worden en heeft niet willen meewerken aan door de Pompestichting zelf te
verrichten onderzoek. Hij wil zich wel extern laten onderzoeken. Als sluitende diagnostiek ontbreekt kan niet gezegd worden dat alle behandel- en begeleidingsmogelijkheden zijn uitgeput. In dat geval wordt niet voldaan aan het longstaycriterium dat een
behandeling conform ‘state of the art’ is verricht.
Kennelijk is inmiddels alsnog onderzoek door de Pompestichting gedaan en wordt het resultaat daarvan voorgelegd aan de rapporteurs Van P. en Van R. Klagers raadsman wenst van de Staatssecretaris een kopie van het verzoek van de Pompestichting aan de
genoemde rapporteurs te ontvangen, omdat hij daarvan niet via de kliniek in het bezit kan komen.
Verder is het vastgestelde beveiligingsniveau onvoldoende onderbouwd. Klager wenst mee te werken aan nader onderzoek en had in het verleden in FPC Veldzicht een laag beveiligingsniveau, terwijl er ten opzichte van toen weinig is veranderd.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Nu de gronden van beroep in het beroepschrift ontbreken, kan klager niet in het beroep worden ontvangen. Als klager toch daarin wordt ontvangen, dient het
beroep
ongegrond te worden verklaard. Gelet op de uitgebrachte adviezen ontbreken vooralsnog aanknopingspunten voor hernieuwde behandeling. De uitslag van de verrichte MRI-scan is niet bekend. De Pompestichting achtte het aangewezen zelf verder diagnostisch
onderzoek in de longstay uit te voeren teneinde verslechtering van klagers toestandsbeeld als gevolg van overplaatsing te voorkomen en adequaat risicomanagement te kunnen borgen. De Pompestichting heeft klager verscheidene keren nader onderzoek
aangeboden, maar klager heeft telkens medewerking daaraan geweigerd. Uiteindelijk heeft klager alsnog aan nader onderzoek door de Pompestichting meegewerkt. Eind februari 2015 is dit neuropsychologisch onderzoek van klager afgerond en daaruit komt naar
voren dat inderdaad sprake is van een frontaalsyndroom; klager functioneert op licht verstandelijk gehandicapt niveau en volgens de Pompestichting is de longstayvoorziening een voor hem passende omgeving. Deze uitslag is voorgelegd aan de pro justitia
rapporteurs Van P. en Van R. Daarop is nog geen reactie ontvangen. Afhankelijk van de reactie van deze rapporteurs zal de zaak ook aan de LAP worden voorgelegd. Het is prematuur klager in afwachting daarvan nu al uit de longstay en in een
behandelinrichting te plaatsen, zeker gezien de door de Pompestichting geschetste, beperkte copingvaardigheden van klager bij een overplaatsing. Destijds kon de bestreden beslissing in redelijkheid worden genomen op basis van wat toen bekend was. De
raadsman kan de Staatssecretaris schriftelijk verzoeken om een afschrift van het voorleggen van het onderzoeksresultaat van de Pompestichting aan de rapporteurs Van P. en Van R., opdat de Staatssecretaris dat verzoek kan doorgeleiden naar de
Pompestichting.

4. De beoordeling
Klager kan in het door zijn raadsman namens hem ingediende beroep worden ontvangen, nu het beroepschrift – zij het summier – een beroepsgrond bevat, namelijk dat klager de mogelijkheden van plaatsing uit de longstay onderzocht wil hebben. Deze
beroepsgrond is ter zitting nader toegelicht.

Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 1999 in een longstayvoorziening, sinds 23 juli 2013 in de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

De Pompestichting heeft op 24 maart 2014 geadviseerd tot voortzetting van klagers longstaystatus op de gronden dat klager geen ziektebesef en -inzicht heeft, behandeling weigert en blijvend delictgevaarlijk is. Een succesvolle behandeling wordt niet
haalbaar geacht. Plaatsing in een GGZ-instelling biedt klager teveel ruimte en te weinig controle op zijn drang om contact met kinderen te zoeken.

Uit de pro justitia rapportage van 25 juni 2014 komt naar voren dat de rapporteur Van P. nader diagnostisch onderzoek noodzakelijk acht om een precieze diagnose te stellen; volgens de rapporteur kan alleen op basis van uitputtend gedragsneurologisch en
neuropsychologisch onderzoek worden bezien of er nog mogelijkheden voor behandeling van klager bestaan, en of er nog perspectieven op resocialisatie zijn in de vorm van een plaatsing in een beschermde woonvorm binnen een specifieke afdeling in de GGZ.
Pas na precieze diagnostiek is een passend behandelplan op te stellen. Daarom kan indicatie voor longstay niet door de rapporteur worden ondersteund.

Uit de pro justitia rapportage van 8 juli 2014 komt naar voren dat de rapporteur Van R. het continueren van de longstay niet opportuun acht daar een zorgvuldige beoordeling van behandel(on)mogelijkheden niet goed te maken is vanwege onvoldoende
diagnostische helderheid. Rapporteur acht de begeleiding vanuit de Pompestichting vooralsnog zeker adequaat, gegeven het feit dat nog niet duidelijk is hoe klagers gedragsstoornis diagnostisch te kaderen is. De vraag of er andere aanknopingspunten voor
verbetering van de begeleiding is kan pas na verder diagnostisch onderzoek goed worden beantwoord.

De Pompestichting heeft in haar reactie daarop van 14 augustus 2014 meegedeeld het met de rapporteurs eens te zijn dat het van belang is dat middels een uitgebreid neuropsychologisch onderzoek meer helderheid komt over de diagnostiek van klager,
alsmede
dat een MRI en uitgebreid neuropsychologisch onderzoek door het behandelteam zijn aangevraagd. Naast het vermoeden van een frontaalsyndroom is echter eveneens sprake van, daarvan losstaande, pedofilie en o.a. antisociale trekken in de persoonlijkheid.
De al jaren bij klager beschreven impulsiviteit, ongeremdheid en oordeels- en kritiekstoornis maken volgens de Pompestichting juist dat de onderliggende pedofiele geaardheid en antisociale basisattitude door klager zeer slecht kunnen worden
gereguleerd/begrensd, waardoor het recidiverisico al jaren onverantwoord hoog wordt genoemd, en klager ongevoelig is voor correcties daarop. Om die reden acht de Pompestichting de prognose op het succesvol kunnen terugdringen van het recidiverisico op
dit moment ongunstig. De Pompestichting handhaaft daarom het advies tot voortzetting van klagers longstaystatus.
Als naar aanleiding van het resultaat van nader onderzoek hernieuwde behandelmogeljjkheden verondersteld worden, zal het beleid daarop zorgvuldig aangepast worden en eventueel alsnog worden verzocht om opheffing van klagers longstaystatus.

De LAP heeft in haar advies van 16 oktober 2014 geadviseerd om klagers longstaystatus voort te zetten. Volgens klager is op 18 augustus 2014 een MRI-scan gemaakt en heeft hij geweigerd mee te werken aan het neuropsychologisch onderzoek. Volgens de LAP
is het advies van de externe rapporteurs daarom voor zover mogelijk opgevolgd. Verder is de LAP van oordeel dat het directe delictgevaar zonder enige twijfel is gelegen in de pedofilie, zwakbegaafdheid en de sterke seksuele preoccupatie van klager,
waarbij deze pathologie als voldoende dragend wordt geacht. Daaraan doet niet af dat daarnaast mogelijk sprake zou kunnen zijn van met verworven hersenletsel samenhangende gedragskenmerken. De LAP acht het delictgevaar onverminderd aanwezig en ziet op
dit moment, mede gelet op het ontbreken van ziektebesef, van een constructieve samenwerking en van een mogelijkheid tot doorplaatsing richting de GGZ, geen andere mogelijkheid dan de longstaystatus voort te zetten.

Bij brief van 6 november 2014 heeft de Pompestichting in reactie op het advies van de LAP nog aan de Staatssecretaris gemeld dat binnen het behandelteam al vanaf het moment van opname van klager vragen over de diagnostiek bestaan en dat klager al ver
voor de komst van de rapporteurs Van P. en Van R. een neurologisch onderzoek is aangeboden maar heeft geweigerd. Verder is gemeld dat inmiddels een MRI-scan is gemaakt en afspraken voor het verdere onderzoek staan gepland.

De Pompestichting heeft bij brief van 18 september 2014 de Staatssecretaris geadviseerd op basis van de eigen bevindingen het individuele beveiligingsniveau van klager op matig in plaats van laag vast te stellen. Er is sprake van sterke impulsiviteit
en
delictgerelateerde gedragingen. Hoewel de diagnostische duiding van de impulsiviteit momenteel nader onderzocht wordt, staat dit voorop in zijn gedragspatroon. Klager erkent zijn delicten niet, heeft veel weerstand tegen de longstay en kan verbaal
agressief worden als daarover gesproken wordt. Er is geen constructieve samenwerking.
De LAP schat in haar bovengenoemde advies het individuele beveiligingsniveau op dezelfde gronden in op midden.

Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de Staatssecretaris op 11 december 2014, op basis van de op dat moment voorhanden zijnde gegevens, in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een
longstayvoorziening in de rede ligt. Op dat moment was niet anders bekend dan dat klager heeft meegewerkt aan een MRI-scan en afspraken voor het nader onderzoek stonden gepland, maar dat klager in ieder geval medewerking aan door de rapporteurs en de
Pompestichting noodzakelijk geachte neuropsychologisch onderzoek had geweigerd, nadat hij blijkens de stukken, waaronder ook de rapporten van Van P. en Van R., al vaker dergelijk onderzoek had geweigerd op de grond dat zijn hersenen niets mankeren.

Pas na de bestreden beslissing is, volgens de verklaring van de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris ter zitting, bekend geworden dat klager alsnog medewerking heeft verleend aan een door de Pompestichting uitgevoerd en in februari 2015 afgerond
neuropsychologisch onderzoek. Daaruit komt, volgens de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris, naar voren komt dat bij klager sprake is van een frontaalsyndroom en dat de longstay voor hem een passende setting vormt. Het onderzoeksresultaat is
voorgelegd aan de rapporteurs Van P. en Van R., die daarop nog niet hebben gereageerd. Afhankelijk van de reactie van deze rapporteurs kan ook de LAP nog door de Staatssecretaris om advies worden gevraagd. Op dit moment is daarom nog geheel onzeker
welke conclusies ten aanzien van klagers diagnose en eventuele behandelmogelijkheden binnen of buiten de longstay en derhalve zijn longstaystatus getrokken kunnen worden. De beroepscommissie kan vanzelfsprekend niet vooruitlopen op de uitkomst van een
en ander. Vooralsnog zijn er geen redenen om op dit moment al te oordelen dat klagers longstaystatus kan worden beëindigd en dat klager, zoals hij wenst, thans al kan worden overgeplaatst naar een voorziening buiten de longstay.

Voor de aannemelijkheid van klagers stelling dat zijn individuele beveiligingsniveau op laag in plaats van midden vastgesteld had moeten worden, wordt in de stukken, met name de daarover door de Pompestichting en de LAP uitgebrachte adviezen, geen
grond
gevonden. De enkele omstandigheid dat klager destijds tijdens zijn verblijf in de longstayvoorziening van Veldzicht wel begeleid verlof heeft gehad, kan niet afdoen aan de omstandigheid dat de Pompestichting op eigen bevindingen een verlofkader nog
niet
aan de orde acht. De beroepscommissie is niet bevoegd te treden in de behandelinhoudelijke overwegingen van een kliniek betreffende verlofverlening.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing van 11 december 2014 tot voortzetting van klagers verblijf in de longstay en de vaststelling van het individuele beveiligingsniveau op midden, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen, vooralsnog niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, prof. Dr. B.C.M. Raes en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 26 juni 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven