nummer: 14/4703/GA
betreft: [klager] datum: 11 juni 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 17 december 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Dordrecht,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 mei 2015, gehouden in p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door mevrouw mr. Y.L. Zandbergen, kantoorgenoot van klagers raadsman, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i.
Dordrecht.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op 12 mei 2015 heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur het advies MDO in het kader van klagers degradatie aan de RSJ toegezonden. Klager en zijn raadsvrouw zijn in de gelegenheid gesteld op dit stuk te reageren. Op 26 mei 2015 is de reactie van
klagers raadsvrouw ontvangen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 8 september 2014 tot terugplaatsing van klager naar het basisprogramma.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op grond van de uitspraken van de beroepscommissie dient het structurele gedrag van de betreffende gedetineerde te worden meegewogen in de beslissing tot terugplaatsing naar het basisprogramma. Uit de stukken blijkt dat klagers structurele gedrag wel
is
beoordeeld maar dit gedrag is echter niet betrokken bij het advies tot degradatie. De klacht dient alsnog gegrond te worden verklaard en klager dient een tegemoetkoming te worden toegekend voor de periode die hij in het basisprogramma heeft
doorgebracht
als gevolg van de bestreden degradatiebeslissing.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op 3 september 2014 is bij klager een speciale celinspectie uitgevoerd. In de magnetron op klagers cel zijn 32 pillen, een mobiele telefoon plus oplader, een bithouder met kruiskopbitje en € 220,= aan telefoonkaarten aangetroffen. Klager heeft
aangegeven dat hij de pillen voor een medegedetineerde in bewaring heeft genomen tegen betaling van € 20,= per week. Klager heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Voorts is sprake van voortgezet crimineel handelen. Ter zitting legt de
directeur stukken uit de dagrapportage in de maanden augustus en september 2014 over. Uit deze rapportage blijkt dat klager agressief gedrag heeft vertoond ten opzichte van het personeel.
3. De beoordeling
In de uitspraken van 10 november 2014 (14/1918/GA) en 16 maart 2015 (14/3222/GA) heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging dient te maken.
Uit het degradatiebesluit van 8 september 2014 blijkt alleen dat de directeur heeft besloten tot degradatie vanwege de aan klager opgelegde disciplinaire straf van 4 september 2014 inzake het bezit van contrabande. Pas ter zitting van de
beroepscommissie heeft de directeur aangevoerd dat bij klager sprake was van voortgezet crimineel handelen. Deze argumentatie is echter niet opgenomen in de bestreden beslissing.
In de rapportage MDO, zoals op 12 mei 2015 aan de beroepscommissie toegezonden, is klagers gedrag in kleur weergegeven. In dit formulier wordt onder het kopje ‘Toelichting advies’ vermeld: “(-) Bij betrokkene zijn contrabande op cel gevonden waarvoor
een disciplinaire straf is opgelegd. Op basis hiervan wordt betrokkene teruggeplaatst naar het basis programma en wordt kleurcode rood toegekend”.
Uit de stukken is derhalve niet gebleken dat de directeur op 8 september 2014 een belangenafweging heeft gemaakt tussen het negatieve gedrag van klager en klagers structurele gedrag, waaronder ook zijn positieve gedrag. In het degradatiebesluit wordt
alleen het negatieve gedrag van klager beschreven, terwijl het positieve gedrag van klager in het geheel niet wordt vermeld.
De beroepscommissie acht de degradatiebeslissing dan ook onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen
worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Nu uiterlijk zes weken na degradatie wordt bezien of een gedetineerde weer kan promoveren en nu tegen het niet promoveren na zes weken beklag kan worden
ingesteld, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 30,= (zes weken x € 5,=).
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. U.P. Burke en dr. W.J. Schudel, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 11 juni 2015.
secretaris voorzitter