Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0128/GA, 18 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:18-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/128/GA

betreft: [klager] datum: 18 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.W. Dirkzwager, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 december 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zwolle Zuid 1,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klagers raadsvrouw mr. C.H. van Keulen en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Zwolle Zuid 1 hebben laten weten verhinderd te zijn ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2015 in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad
te verschijnen.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel wegens het in het gezicht schoppen van een medegedetineerde;
b. de terugplaatsing in het basisprogramma vanwege voornoemde gedraging.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Hij werd aangevallen door een medegedetineerde, terwijl hij aan het koken was. Daarop heeft hij zich verdedigd. De bewaarders hebben de aanleiding van
de
vechtpartij niet gezien. De aanleiding van de vechtpartij is wel degelijk van belang. Indien aannemelijk zou worden dat geen sprake was van een eenzijdige aanval door klager, had hij zich wellicht in de gegeven omstandigheden met geweld mogen
verdedigen
of was er een lichtere disciplinaire straf opgelegd. Klager heeft de beroepscommissie verzocht de camerabeelden van het incident te bekijken. Namens de raadsvrouw is verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het personeel heeft geconstateerd dat klager een op de grond liggende medegedetineerde meermalen in zijn gezicht heeft geschopt. Uit niets blijkt dat
sprake was van een eenzijdige aanval jegens klager, waardoor hij genoodzaakt was zich te verdedigen. Voor wat betreft de terugplaatsing in het basisprogramma, is sprake van rood en ongewenst gedrag nu klager is gesanctioneerd voor het uitschelden van
personeel en voor meerdere vechtpartijen.

3. De beoordeling
Na de zitting van de beroepscommissie van 15 april 2015 bleek dat mr. Van Keulen een
- niet eerder opgemerkt - verzoek tot aanhouding had gedaan. Daarop heeft de beroepscommissie de raadsvrouw in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. De raadsvrouw heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De beroepscommissie
acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en ziet, mede in aanmerking genomen het feit dat klager een afstandsverklaring heeft getekend, geen reden de behandeling van het beroep aan te houden. Zij wijst het
verzoek af.

De raadsvrouw heeft verzocht de camerabeelden van het incident te bekijken. De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken en de behandeling ter zitting voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst dit verzoek af.

Hetgeen in beroep ten aanzien van onderdeel a. is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit eerdere uitspraken van de beroepscommissie - onder meer van 10 november 2014, nr. 14/1918/GA en van 16 maart 2015, nr. 14/3222/GA - volgt dat voorafgaande
aan een beslissing over degradatie de directeur een belangenafweging dient te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al
het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT (‘Dagprogramma, beveiliging en
toezicht op maat’) dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de
toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit blijkt dat de directeur heeft besloten tot terugplaatsing van klager, omdat klager een medegedetineerde, die op de grond lag, in het gezicht heeft geschopt. In beroep is door de directeur aangevoerd dat klager
tevens is gesanctioneerd voor het uitschelden van personeel en voor een andere vechtpartij. Een nadere onderbouwing ontbreekt echter. Niet is gebleken dat de directeur voorafgaande aan de degradatiebeslissing een belangenafweging heeft gemaakt waarbij
bovengenoemd negatieve gedrag is afgewogen tegen klagers structurele gedrag, waaronder zijn positieve gedrag. In het degradatiebesluit en in beroep worden enkel bovengenoemde negatieve gedragingen van klager beschreven, terwijl het structurele,
positieve gedrag van klager in het geheel niet wordt vermeld.
Daarnaast heeft de directeur geen rapportage van het besluitvormingsproces (bijvoorbeeld een verslag van het MDO) overgelegd. Bij gebreke van een inzichtelijke belangenafweging als voornoemd is het de beroepscommissie onvoldoende duidelijk geworden
waarom de directeur heeft geconcludeerd dat klager niet genoeg verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn re-integratie. De beroepscommissie acht de degradatiebeslissing dan ook onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
Hierbij komt nog dat uit het degradatiebesluit niet duidelijk wordt of de directeur de door klager begane gedraging(en) heeft aangemerkt als ‘oranje gedrag’ dan wel als ‘rood gedrag’. De beroepscommissie is van oordeel dat in een degradatiebesluit
duidelijk moet worden weergegeven op grond van welke gedragskleur een gedetineerde wordt gedegradeerd. Zij gaat er dan ook vanuit dat de directeur in volgende degradatiebeslissingen duidelijk aangeeft of de degradatie het gevolg is van ‘oranje gedrag’
dan wel van ‘rood gedrag’.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen
worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Nu uiterlijk zes weken na degradatie wordt bezien of een gedetineerde weer kan promoveren en nu tegen het niet promoveren na zes weken beklag kan worden
ingesteld, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 18 mei 2015

secretaris voorzitter

Naar boven