Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0749/GA, 30 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:30-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/749/GA

betreft: [klager] datum: 30 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.E. Buiting, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 februari 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn.

Alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager beschikte wel over een aanvaardbaar verlofadres, namelijk het woonadres van zijn ouders. Zijn ouders hebben een
ingevuld verlofformulier aan de inrichting verzonden. Het formulier is daar vervolgens nooit aangekomen of is in het ongerede geraakt. Klagers raadsman heeft meerdere malen de inrichting verzocht het verlofformulier opnieuw aan klagers ouders te
zenden,
maar hier is negatief of niet op gereageerd. In een aanvullend beroepschrift wordt verwezen naar drie e-mails van klagers casemanager, mevrouw G, waaruit dit blijkt. De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres, omdat klager
eerder delicten in Gouda zou hebben gepleegd en het verlofadres in Gouda ligt. Volgens de politie zou klager de aangevers in zijn strafzaak benaderen, aangezien hij het delict ontkent. Dit vermoeden van de politie is nergens op gebaseerd en is op geen
enkele wijze onderbouwd. Bovendien is het hoger beroep in klagers strafzaak aanhangig. Gelet hierop kan klager zich geen enkel contact met de aangevers veroorloven en dit is ook absoluut niet in zijn belang. Voorts wonen de aangevers niet in de directe
nabijheid van het verlofadres en is de kans op een confrontatie niet onderzocht. Ook is volgens klager onvoldoende aannemelijk dat het risico op een confrontatie niet kan worden ondervangen door het verbinden van bijzondere voorwaarden aan het verlof.
Klager verwijst naar de uitspraak van de beroepscommissie van 18 juli 2012, nr. 12/1569/GV. Klager zou akkoord zijn indien aan het verlof de bijzondere voorwaarden worden verbonden dat hij op geen enkele wijze contact mag opnemen met de aangevers en
dat
hij bijvoorbeeld niet in een straal van honderd meter in de buurt van hun woning mag komen. Voorts is van belang dat het Openbaar Ministerie (OM) positief heeft geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en dat zich gedurende klagers detentie geen
incidenten hebben voorgedaan. Klager neemt deel aan het plusprogramma. Nu de einddatum van zijn detentie – 29 november 2015 – nadert, is klager van mening dat zijn belang bij verlof in verband met de voorbereiding op terugkeer in de samenleving,
zwaarder dient te wegen (12/1719/GV van 30 juli 2012 en van 11 mei 2012). Klager verzoekt, naast toekenning van verlof, om een financiële tegemoetkoming aangezien het door hem aangevraagde verlof gedurende de kerst had dienen plaats te vinden en hij,
door afwijzing van het verlof, de kerstdagen in de inrichting heeft doorgebracht.

Namens de directeur is daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts heeft de directeur – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat bij de afdeling Detentie en Re-integratie niet bekend is dat door klagers raadsman meerdere malen is verzocht
om
opnieuw een akkoordverklaring naar de ouders van klager te sturen. Klagers raadsman heeft geen data en geen namen van personeelsleden genoemd. Bovendien heeft de politie negatief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres bij klagers ouders. Het is
derhalve onjuist dat, zoals klagers raadsman stelt, sprake zou zijn geweest van een aanvaardbaar verlofadres.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres bij klagers ouders, omdat het vermoeden bestaat dat klager weer delicten zal plegen.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en twee maanden, wegens het opzettelijk handelen in strijd met de artikelen 287, 300, 302 en 141 van het Wetboek van Strafrecht. Op het ingestelde hoger beroep is nog niet
beslist. De fictieve einddatum van zijn detentie is gesteld op 29 november 2015.

Voor de beroepscommissie is onvoldoende komen vast te staan dat de directeur op het moment van zijn beslissing beschikte over een toestemmingsformulier van het verlofadres. Weliswaar blijkt dat nadien nog is verzocht het formulier (alsnog) toe te
zenden, maar deze verzoeken zijn aanzienlijk later gedaan, namelijk 15 januari 2015 en 4 februari 2015. Ook de schriftelijke verklaring van klagers ouders van 6 februari 2015 waarin zij verklaren akkoord te zijn met de komst van klager op het
verlofadres dateert van na de bestreden beslissing. Nu niet gebleken is dat klager ten tijde van de bestreden beslissing beschikte over een aanvaardbaar verlofadres, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het
beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 30 april 2015

secretaris voorzitter

Naar boven