Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0037/GB, 30 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/37/GB

Betreft: [klager] datum: 30 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.R. Rommy, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 januari 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis van de locatie Zoetermeer, ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 26 augustus 2009 gedetineerd. Hij verbleef in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) Scheveningen. Op 20 januari 2015 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie Zoetermeer, waar een regime van beperkte gemeenschap
geldt.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het is klager niet duidelijk waarom hij, ondanks zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS), niet langer geïndiceerd kan worden voor het PPC. De selectiefunctionaris beaamt dat PTSS
reden kan zijn voor een indicatie voor het PPC, maar kennelijk is deze stoornis in het geval van klager niet voldoende. Het regime in het PPC is voor klager zwaar. Het regime in de gevangenis van de locatie Zoetermeer is voor klager nog zwaarder, nu
dat
regime soberder is en niet gericht op de specifieke problemen van klager. Klager ervaart lijdensdruk als gevolg van zijn stoornis, gerelateerd aan zijn detentie, en hij heeft ook lichamelijke klachten. In augustus 2014 heeft de medisch adviseur van de
Dienst Justitiële Inrichtingen vanwege forse lijdensdruk nog geadviseerd klager zo snel mogelijk over te plaatsen naar een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK). Voorts is het klager onduidelijk hoe de gedragsdeskundigen tot het advies zijn gekomen
dat het verantwoord is klager in een reguliere gevangenis te plaatsen. Dat er sprake zou zijn van drie mislukte behandelpogingen, is onjuist. In de periode van zijn verblijf in het PPC voorafgaand aan de overplaatsing naar het FPK Assen, is er geen
sprake van behandeling geweest, maar slechts van ondersteuning en observatie. Klager heeft hier altijd aan meegewerkt. Het verblijf in het FPK Assen is op 5 december 2014 beëindigd, maar klager heeft hier nooit om verzocht. Hij kan zich niet vinden in
hetgeen hierover in de ontslagbrief is opgenomen. De behandeling in het FPK is volgens klager derhalve niet mislukt, maar heeft feitelijk nooit plaatsgevonden, omdat het FPK geen duidelijke behandeling voor zijn PTSS kon bieden. Klager meent dat de
behandeling vastliep, doordat hij het delict ontkende. Klager heeft verzocht om een nieuwe indicatiestelling voor een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA), maar dit zou zijn geweigerd.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het is niet noodzakelijk dat klager langer in het PPC verblijft. Naast een behandeling voor zijn PTSS, is er geen indicatie meer voor verblijf in het PPC. Meerdere
pogingen tot behandeling van de PTSS van klager mislukten, doordat hij zich onbehandelbaar opstelde. Ook de behandeling in het FPK Assen werd mede op verzoek van klager beëindigd. De indicatie voor een PPC is door de behandelaar in het PPC opgeheven.
Overplaatsing naar een reguliere afdeling in de gevangenis van de locatie Zoetermeer achten de gedragsdeskundigen verantwoord, nu hij daar ook de nodige ondersteuning kan krijgen. De overgang naar een gevangenis kan groot zijn, derhalve heeft het de
voorkeur klager te plaatsen op een afdeling voor extra zorg voorzieningen (EZV).

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis van de locatie Zoetermeer is een inrichting voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen voor plaatsing in een PPC die gedetineerden in aanmerking, ten aanzien van wie in verband met een psychiatrische stoornis, een
persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd of ten aanzien van wie in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is
vereist. In de toelichting bij artikel 20c is bepaald dat de directeur van de inrichting waar de gedetineerde op dat moment verblijft aan de selectiefunctionaris advies uitbrengt over de behoefte aan forensische zorg. Dit advies wordt gegeven op basis
van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch overleg van de inrichting of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.

4.3. Uit de door de selectiefunctionaris en klager overlegde documenten blijkt dat klager is gediagnosticeerd met PTSS. Voldoende aannemelijk is geworden dat de behandeling van deze stoornis niet van de grond is gekomen. In het FPK Assen is naar
voren gekomen dat klager geen traumabehandeling kan ondergaan, omdat hij niet kan aangeven welke omstandigheden hij als traumatiserend heeft ervaren. Ook zijn er in het PPC twee behandelpogingen gedaan, maar deze zijn vanwege onvoldoende positieve
inzet
van klager afgebroken. Nu de behandeling van klagers PTSS niet wil slagen en er daarnaast geen indicatie bestaat voor verblijf in een PPC, heeft de selectiefunctionaris klager in redelijkheid kunnen overplaatsen naar de gevangenis van de locatie
Zoetermeer. De beroepscommissie neemt hierbij tevens in aanmerking dat er in een verlofzaak van klager (uitspraak beroepscommissie d.d. 13 maart 2015 met nummer 15/461/GV) recente stukken zijn ingediend met betrekking tot de detentiegeschiktheid van
klager. De medisch adviseur heeft op 26 januari 2015 op basis van klagers medisch dossier en na overleg met de psychiatrisch adviseur geoordeeld dat klager niet detentieongeschikt is en dat de zorg die klager nodig heeft kan worden gegeven in de
inrichting. Tegen deze achtergrond kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, derhalve niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hetgeen
klager heeft aangevoerd is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te kunnen komen. Het beroep zal derhalve ongegrond verklaard worden.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 30 maart 2015

secretaris voorzitter

Naar boven