Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0461/GV, 13 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:13-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/461/GV

betreft: [klager] datum: 13 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.R. Rommy, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 februari 2015 genomen beslissing van de (toenmalige) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is in Noorwegen veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar en zes maanden. Op 20 december 2011 is hij op medische gronden met een verzoek krachtens de Wet
Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) naar Nederland overgeplaatst. Hij verzoekt om strafonderbreking in verband met zijn PTSS. Zijn klachten zijn ontstaan tijdens zijn detentie in Noorwegen en zijn, na zijn overplaatsing naar Nederland,
verergerd. In verschillende rapporten van psychologen wordt geconcludeerd dat hij een grote lijdensdruk ervaart die gerelateerd is aan detentie, waarmee aan klager onevenredige schade wordt toegebracht. Zijn PTSS uit zich in lichamelijke klachten. Hij
kan nauwelijks meer lopen en heeft veel last van zijn rug. De medisch adviseur heeft eerder bericht dat hij met spoed in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) geplaatst diende te worden. Klager was detentieongeschikt. Hij is daarop in de FPK
Assen
geplaatst en zijn klachten namen af. Na zes weken is de behandeling in de FPK, tegen klagers wil, beëindigd en is hij teruggeplaatst in het PPC van de locatie Scheveningen. Klager kwam in relatief goede gezondheid binnen. Na zijn plaatsing in het PPC
zijn de klachten opnieuw in ernstige mate toegenomen. Klager heeft een gratieverzoek ingediend en hij wil de beslissing daarop in vrijheid afwachten. Hij vreest dat hij zal overlijden als zijn situatie nog lang aanhoudt. Volgens het advies van de
medisch adviseur van het ministerie van Veiligheid en Justitie van 26 januari 2015 zou klager echter detentiegeschikt zijn. De arts die het advies heeft opgesteld heeft klager te kennen gegeven dat het advies tot stand is gekomen op basis van het
medisch dossier van klager. Het advies van het Multi Disciplinair Overleg, de personen die dagelijks met klager werken, was positief. Klager is van mening dat het advies onjuist is en hij wel detentieongeschikt is. Buiten de medisch adviseur heeft
iedereen positief geadviseerd ten aanzien van zijn verzoek. Sinds hij binnen de penitentiaire inrichting Haaglanden verblijft, is er nog geen begin gemaakt met een behandeling. Daarnaast is klager vanuit het PPC van de locatie Scheveningen
overgeplaatst
naar de locatie Zoetermeer met de aantekening dat hij op een Extra Zorg Voorziening mocht blijven. Klager verblijft echter op een reguliere afdeling. Klager lijdt onder zijn stressstoornis en durft zijn cel niet uit.

Voorts heeft klager in reactie op het verweer van de Staatssecretaris het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. De Staatssecretaris is niet in ingegaan op klagers standpunt dat het advies van de medisch adviseur onjuist is. Voorts stelt de
Staatssecretaris ten onrechte dat klager zich onbehandelbaar heeft opgesteld. Dit is onjuist. FPK Assen wilde klager niet behandelen omdat hij het delict ontkent. Klager is in een verkeerd soort kliniek geplaatst. Dit had namelijk een Forensisch
Psychiatrische Afdeling (FPA) moeten zijn. Voorts doet de Staatssecretaris alsof klager zich ook in het PPC onbehandelbaar heeft opgesteld. Het PPC had echter geen mogelijkheden meer toen klager terugkwam uit de FPK. Klager verblijft momenteel 162 van
de 168 uur in zijn cel, terwijl hij lijdt aan een zeer ernstige vorm van PTSS. Door zijn situatie kan hij niet luchten en geen bezoek ontvangen. Hij kan niets. Een strafonderbreking zou klager weer op de been kunnen helpen en opent de mogelijkheid
ambulante of klinische hulp voor zijn PTSS te regelen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking teneinde de invulling van een verder detentietraject in vrijheid af te kunnen wachten. In beroep wordt
namens
klager aangevoerd dat is verzocht om strafonderbreking om de beslissing op zijn gratieverzoek in vrijheid af te kunnen wachten. Naar aanleiding van klagers verzoek is advies gevraagd van de medisch adviseur. Bij klager is PTSS geconstateerd. Hij heeft
hiervoor in de FPK te Assen verbleven. Omdat hij zich onbehandelbaar opstelde, is hij teruggeplaatst naar het PPC van de locatie Scheveningen. Aangezien er vanwege klagers opstelling ook geen behandelmogelijkheden waren, is hij geselecteerd voor de
gevangenis van de locatie Zoetermeer. De medisch adviseur heeft de noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking beoordeeld en heeft negatief geadviseerd. Reeds hierom is de Staatssecretaris van mening dat hij terecht heeft beslist tot afwijzing van
het verzoek. Voorts kan strafonderbreking voor de duur van maximaal drie maanden worden verleend. Voor zowel klagers verzoek (afwachten verder detentietraject) als hetgeen klagers raadsman aanvoert (afwachten beslissing op gratieverzoek) geldt dat
onduidelijk is of een en ander te verwachten valt binnen drie maanden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie/de directeur van het PPC van de locatie Scheveningen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat er volgens de medisch adviseur geen medische noodzaak is. Het MDO heeft positief geadviseerd op medische
gronden.
De medisch adviseur heeft geadviseerd dat er geen medische redenen zijn om strafonderbreking aan klager te verlenen.
Het Openbaar Ministerie heeft zich van advies onthouden.
De politie heeft positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een in Noorwegen opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaar en zes maanden met aftrek, wegens een drugsdelict. Sinds 2 november 2011 ondergaat klager de gevangenisstraf in het kader van de WOTS in Nederland. De wettelijk vroegst
mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 22 december 2017. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van vier dagen te ondergaan en dient hij in totaal 63 dagen vervangende hechtenis op grond van de Lex Mulder te ondergaan.

Op grond van artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de
inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Naar aanleiding van klagers verzoek heeft de Staatssecretaris de medisch adviseur om advies gevraagd. De medisch adviseur heeft op 26 januari 2015 op basis van klagers medisch dossier en na overleg met de psychiatrisch adviseur geoordeeld dat klager
niet detentieongeschikt is en dat de zorg die klager nodig heeft kan worden gegeven in de inrichting. Op 27 januari 2015 heeft de medisch adviseur inzake het verzoek om strafonderbreking geadviseerd dat er geen medische redenen zijn om
strafonderbreking
aan klager te verlenen. Niet gebleken is dat de Staatssecretaris niet van dit advies heeft mogen uitgaan. Reeds hierom is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking niet als onredelijk of
onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat klager zich met zijn verzoek om plaatsing op de Extra Zorg Voorziening kan wenden tot de directeur van de inrichting van verblijf en hij bij een eventuele afwijzende beslissing, beklag kan indienen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 13 maart 2015

secretaris voorzitter

Naar boven