Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4822/GA, 23 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:23-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4822/GA

betreft: [klager] datum: 23 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.G. Cantarella, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 december 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 maart 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klagers raadsman mr. M.G. Cantarella gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Hierbij is tevens schriftelijk gereageerd op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zes dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie, wegens betrokkenheid bij een vechtpartij met een medegedetineerde waardoor alarm is gegeven (a), de terugplaatsing naar
het basisprogramma (b) en het feit dat klager na zes weken niet is gepromoveerd naar het plusprogramma (c).

De beklagcommissie heeft beklagonderdelen a en c ongegrond verklaard en beklagonderdeel b formeel gegrondverklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Er is een tegemoetkoming van € 10,= toegekend.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van beklagonderdeel a wordt verwezen naar de gronden van het beroepschrift en aangevoerd dat de straf is gebaseerd op een onjuist feitencomplex. Klager was niet de agressor bij dit incident. Met betrekking tot beklagonderdeel b wordt
aangevoerd dat klager niet verkeerd heeft gehandeld. Verwezen wordt naar jurisprudentie (nummer 14/1918/GA van 10 november 2014). Het beklag dient materieel gegrond te worden verklaard nu het structurele gedrag van klager niet is meegewogen bij de
beslissing tot degradatie. Met betrekking tot beklagonderdeel c wordt aangevoerd dat er alleen sprake is van een negatieve werkhouding. Dit is onvoldoende om klager niet te laten promoveren naar het plusprogramma. Er zijn geen strafrapporten opgelegd.
De beslissing om klager niet te laten promoveren is onvoldoende onderbouwd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Met betrekking tot beklagonderdeel a wordt inhoudelijk verwezen naar het verslag van 17 september 2014. Op grond daarvan kon de directeur aan klager een disciplinaire straf opleggen. Met betrekking tot beklagonderdeel c is aangevoerd dat klager op 6
november 2014 is besproken in het multidisciplinair-overleg (m.d.o.). Wegens zijn gedrag op de afdeling en gebrek aan motivatie en inzet op de arbeid is besloten klagers verblijf in het basisprogramma te continueren. Als norm voor het plusprogramma
geldt dat op alle onderdelen van het beschreven gewenste gedrag ‘groen’ moet worden gescoord.

3. De beoordeling
Hetgeen is aangevoerd met betrekking tot beklagonderdeel a kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.
Ten aanzien van beklagonderdeel b overweegt de beroepscommissie als volgt. Aan klager is op 17 september 2014 een disciplinaire straf opgelegd. Nadere informatie over eventueel structureel negatief gedrag van klager op dat moment is er niet. De
beroepscommissie heeft in haar eerdere uitspraken overwogen dat een gedetineerde niet op basis van één incident kan worden gedegradeerd. Nu van ander negatief gedrag niet is gebleken, kon klager niet enkel op basis van voornoemde opgelegde straf
gedegradeerd worden. Het beklag dient in zijn geheel gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie zal dit gedeelte van de uitspraak vernietigen. Zij acht termen aanwezig om aan klager een hogere tegemoetkoming toe te kennen, namelijk € 30,= (€ 5,-
x
6 weken).
Met betrekking tot beklagonderdeel c overweegt de beroepscommissie dat de directeur voldoende heeft gemotiveerd waarom klager niet kon promoveren naar het plusprogramma. Zo blijkt uit de m.d.o.-rapportage dat is besproken op 6 november 2014 dat klager
tweemaal rood heeft gescoord bij de onderdelen ‘gedrag’ en ‘reactie op aangeboden begeleiding’ van het onderdeel arbeid. Het m.d.o. heeft daarom geadviseerd klager in hetzelfde programma te houden. Daarnaast volgt uit de rapportage arbeid een
uitgebreide toelichting waarom klager ‘rood’ scoort op de twee onderdelen van arbeid. Gezien de inhoud daarvan is de beslissing om klager niet te laten promoveren voldoende onderbouwd op basis van klagers structurele gedrag dat hij heeft vertoond
tijdens de arbeid. De beslissing om klager niet te laten promoveren kan niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie beslist als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklagonderdeel b (geheel) gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een hogere tegemoetkoming toekomt, namelijk
€ 30,=. Voor het overige is het beroep ongegrond en bevestigt de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 23 maart 2015

secretaris voorzitter

Naar boven