nummer: 14/3300/GA
betreft: [klager] datum: 3 maart 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie Norgerhaven,
gericht tegen een uitspraak van 1 september 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Norgerhaven, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld om het beroep schriftelijk toe te lichten. Het dossier is naar klagers huisadres gezonden, maar de stukken zijn echter onbestelbaar teruggestuurd naar het secretariaat van de Raad.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de wijziging van het voor klager geldende dagprogramma met ingang van 1 maart 2014.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en een tegemoetkoming toegekend van € 50,=.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De invoering van het nieuwe dagprogramma is geen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste of tweede lid, van de Pbw. Het betreft een algemene, voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden geldende regel, die niet in strijd is met hogere
wet- of regelgeving. Klager had dan ook niet-ontvankelijk in zijn beklag dienen te worden verklaard.
Het plusprogramma is te vergelijken met het dagprogramma in een regime van algehele gemeenschap. Het dagprogramma van het plusprogramma duurt minimaal 59 uur. Klager wordt 48 uur aan activiteiten aangeboden en kan 63 uur buiten zijn cel doorbrengen.
Het
programma voldoet daarmee aan artikel 3, derde lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm).
Ingevolge artikel 19 van de Pbw vindt de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf in een inrichting in algehele dan wel beperkte gemeenschap plaats tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. Het gaat hier om een nevenschikkende keuze
tussen algehele en beperkte gemeenschap waarbij ingevolge het derde lid van artikel 19 van de Pbw de Minister van Veiligheid en Justitie (Minister) de criteria bepaalt. Verwezen zij naar de brief van de Minister van 12 november 2013, TK 2013/2014, 587,
nummer 568.
Voorts is het vonnis van de voorzieningenrechter bij de rechtbank Den Haag van 24 juni 2014 (nr. C/09/464462/KG ZA 14-469) een voorlopig oordeel. Het is onjuist om aan te nemen dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van
afschaffing van het regime van algehele gemeenschap en dat deze onrechtmatig is. Bovendien heeft de Staat tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Door klager is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
In de uitspraak van 24 november 2014 met kenmerk 14/3363/GA en 14/3392/GA heeft de beroepscommissie, met verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 13 oktober 2014 met kenmerk 14/1188/GA, overwogen dat zij ervan uitgaat dat een eerste plaatsing in het
plusprogramma een beslissing genomen door of namens de directeur jegens de gedetineerde betreft zodat klager ontvankelijk is in zijn beklag.
De eerste plaatsing in het plusprogramma betekende in het onderhavige geval tevens de wijziging van een regime van algehele gemeenschap naar een regime van beperkte gemeenschap. Vast staat dat op het moment dat de plaatsing van klager in het
plusprogramma plaatsvond de locatie Norgerhaven nog niet was aangewezen als inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Bij bestemmingsaanwijzing van 17 maart 2014 is de gevangenis van de locatie Norgerhaven aangewezen als een gevangenis met
een
regime van beperkte gemeenschap. Reeds omdat vast staat dat op het moment dat de plaatsing in het plusprogramma plaatsvond de locatie Norgerhaven nog niet was aangewezen als inrichting met een regime van beperkte gemeenschap, acht de beroepscommissie
het beklag gegrond en het beroep van de directeur ongegrond.
In eerdergenoemde uitspraak van 24 november 2014 met kenmerk 14/3363/GA en 14/3392/GA heeft de beroepscommissie geoordeeld over de wijziging van het regime van algehele gemeenschap naar beperkte gemeenschap. De beroepscommissie kwam tot het oordeel dat
de Staatsecretaris hiermee niet in strijd met de wet heeft gehandeld. De beroepscommissie merkte evenwel op het van belang te achten dat ook in een regime van beperkte gemeenschap wordt gestreefd naar een maximale bewegingsvrijheid voor gedetineerden.
Zij baseert dit onder meer op het beginsel van minimale beperkingen, zoals is vastgelegd in artikel 2, vierde lid, van de Pbw.
De beroepscommissie heeft voor alle gevallen waarin het beklag tegen de initiële plaatsing door het ontbreken van een tijdige aanwijzing van de inrichting als een inrichting met beperkte gemeenschap gegrond moet worden verklaard, een tegemoetkoming van
€ 50,= toegekend (vergelijk onder meer de uitspraak van 13 oktober 2014 met kenmerk 14/1188/GA).
De beroepscommissie kan zich derhalve verenigen met de toegekende tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 3 maart 2015.
secretaris voorzitter