Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3619/GA, 26 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:26-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3619/GA

betreft: [klager] datum: 26 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.E. van Rossem, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 12 september 2014 van de beklagcommissie bij het detentiecentrum Schiphol te Badhoevedorp,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 januari 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Over-Amstel Amsterdam, zijn gehoord namens klager mr. J.E. van Rossem, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het detentiecentrum Schiphol.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel ingaande 19 maart 2014 wegens herhaalde ernstige bedreigingen gericht op een persoon.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er zijn twee visies op het feitencomplex. Het gaat erom of er wel of niet sprake is van bedreiging door klager. De grondslag voor de disciplinaire straf betreft twee gesprekken tussen klager en de medewerkster. Daaruit wordt geconcludeerd tot herhaalde
bedreigingen aan haar adres. Hetgeen klager naar voren heeft gebracht, dat er sprake was van een affectieve relatie, wordt als onvoldoende aannemelijk gepasseerd. Het gebeuren heeft grote gevolgen voor de aangeefster, daarom wordt haar verhaal voor
waar
aangenomen. De beklagcommissie gaat in haar uitspraak uit van andere feiten, namelijk het grote aantal telefoontjes dat klager zou hebben gepleegd. Het aantal telefoontjes zegt echter niets over de inhoud daarvan. Vastgesteld kan worden dat er meer aan
de hand was tussen klager en de medewerkster dan de relatie tussen een gedetineerde en een personeelslid. Ook gedetineerden kunnen relaties aangaan. Het verhaal van klager is dan ook aannemelijker.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De betreffende medewerkster werkt niet meer in het detentiecentrum. Partijen zijn in goed overleg uit elkaar gegaan. De medewerkster heeft toegegeven twee sms-berichten voor klager te hebben verstuurd. Dat is een groot probleem. Ze is tot de conclusie
gekomen dat het werk met gedetineerden niets voor haar is. Direct nadat de medewerkster het verslag heeft opgemaakt, is de directeur op onderzoek gegaan om bewijs te vinden ter ondersteuning van haar verhaal. Er zijn telefoonlijsten opgevraagd omdat
de
medewerkster aangaf veel gemiste oproepen te hebben gehad. Verder zijn andere medewerkers over klager ondervraagd. De medewerkster gaf aan dat ze werd gebeld door een voor haar onbekend nummer en ze heeft daarom niet opgenomen. Ze zegt de telefoon te
hebben weggegooid. Wat het briefje betreft: de medewerkster zegt haar naam en telefoonnummer te hebben opgeschreven voor een collega. Die collega heeft dat in haar broekzak gedaan, maar is het briefje verloren. Daar is een verklaring van, maar die
bevindt zich niet in het dossier. Het is niet bekend hoe de betreffende informatie bij klager terecht is gekomen. Voor de directeur weegt zwaar dat sprake is van een op ambtseed opgemaakt verslag door een medewerkster van de p.i., inhoudende dat klager
veel telefoontjes naar haar heeft gepleegd, dat zij overtuigd is van het bedreigende karakter daarvan, dat klager zich eerder intimiderend en bedreigend naar de medewerkster heeft uitgelaten met de woorden “ik doe jou en je kind wat” en dat er geen
sprake is van een affectieve relatie. Verder is het delict waarvan klager wordt verdacht – poging tot doodslag – meegewogen.

3. De beoordeling
In artikel 50, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, hij dit de gedetineerde mededeelt.

In het verslag van 19 maart 2014 staat dat aan de gedetineerde deze verslaglegging niet is medegedeeld. Reeds gelet hierop dient het beklag op formele grond gegrond te worden verklaard. Het beroep is dan ook gegrond, de uitspraak van de beklagcommissie
zal worden vernietigd en het beklag zal gegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de inhoud van de bestreden beslissing overweegt de beroepscommissie als volgt. In artikel 51, vijfde lid, van de Pbw is bepaald dat geen straf kan worden opgelegd indien de gedetineerde voor het begaan van het feit als bedoeld in
artikel
50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

De beroepscommissie stelt vast dat in de onderhavige zaak sprake is van twee grotendeels tegenstrijdige verhalen. Zonder steunbewijs voor een van beide verhalen, kan in redelijkheid niet worden geconcludeerd dat een van beide verhalen aannemelijker is
dan het andere. Dergelijk steunbewijs ontbreekt. Het kan ook niet gevonden worden in de door de directeur aangehaalde telefoongegevens, omdat nu juist die telefoongegevens passen in beide verhalen. Anders dan de directeur heeft aangevoerd is geen
sprake
van een zwaarwegend op ambtseed opgemaakt verslag, reeds nu in het betreffende verslag niets vermeld staat over een eventueel afgelegde ambtseed of ambtsbelofte. In het verslag is slechts geschreven dat het naar waarheid is opgemaakt; een mededeling
waaraan de beroepscommissie gezien het persoonlijk belang van de opsteller van het verslag daarbij, geen doorslaggevende betekenis toekent. De beroepscommissie is daarom alles overziend van oordeel dat de directeur onder de gegeven omstandigheden in
redelijkheid niet heeft kunnen beslissen om aan klager een disciplinaire straf op te leggen. Nu de gevolgen van deze beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, zal klager na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 70,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Plaisier, MSc, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 26 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven