nummer: 15/204/GV
betreft: [klager] datum: 19 februari 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Loonstein, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 19 januari 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat de afwijzingsgrond voor de strafonderbreking mede is gegrond op de uitputtende behandeling van de strafzaak die klager grotendeels in vrijheid heeft mogen afwachten. Het is klager niet duidelijk wat hiermee bedoeld
wordt.
De voorlopige hechtenis is geschorst. Dit is een beslissing van de rechtbank geweest. Dat klager zich onvindbaar zou hebben opgesteld voor de Nederlandse autoriteiten is onjuist. Klager was niet op de hoogte van zijn veroordeling dus dit kan hem ook
niet worden tegen geworpen. Bovendien is het onvindbaar opstellen niet relevant na het vonnis van de rechtbank omdat eerst na de beslissing van de Hoge Raad de straf voor executie vatbaar werd. Het argument dat het Hof reeds een strafkorting had
toegepast vanwege overschrijding van de redelijke termijn is eveneens irrelevant. Hetgeen verder is opgemerkt over vergelding van de slachtoffers is onbegrijpelijk en daarenboven niet aan de orde. Niet duidelijk is wat wordt bedoeld met een executie
indicator en de adviezen van openbaar ministerie en directeur zijn niet bekend bij klager.
In reactie op het verweer heeft klagers raadsman namens klager verzocht te worden gehoord.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op 2 mei 2003 is de preventieve hechtenis onder voorwaarden van klager geschorst. Op twee zittingen die volgden waren zowel klager als zijn advocaat aanwezig. Echter tijdens de
zittingen die daarop volgden ontbrak elk spoor van klager. Er was geen woon-of verblijfadres van klager in Nederland bekend en dagvaardingen werden naar het wel bekende adres in Israël gestuurd. Op 18 januari 2005 wordt klager veroordeeld tot 3 jaar
gevangenisstraf, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 10 mei 2006 geldt nadat klager in cassatie niet ontvankelijk is verklaard, sedert 8 april 2008 als onherroepelijk. De preventieve
hechtenis was dan wel geschorst maar na 11 september 2003 was betrokkene onvindbaar voor de Nederlandse autoriteten. Op 8 april 2008 werd de schorsing opgeheven.
Op 3 september 2014 neemt de executie van klagers straf een aanvang in Georgië. Op 22 december 2014 is klager, na een verzoek om uitlevering, naar Nederland overgebracht.
Een vreemdeling zonder verblijfsrecht in Nederland kan per 1 april 2012 een verzoek doen tot strafonderbreking, mits vertrek uit Nederland mogelijk is en daadwerkelijk gerealiseerd kan worden en mits andere belangen, bijvoorbeeld slachtoffer belang
zich
daartegen niet verzetten. In deze zaak waarbij er sprake is van het plegen van zeer ernstige feiten moet het voor slachtoffers onverteerbaar zijn dat klager voor feiten die al in eind 2000 tot en met mei 2001 zijn gepleegd nu pas zijn straf ondergaat.
Het moet helemaal onbegrijpelijk zijn voor slachtoffers als na een uitlevering aan Nederland op 22 december 2014 er nu al een strafonderbreking wordt toegekend aan een dader die er alles aan heeft gedaan om onder zijn straf uit te komen. Het
slachtofferbelang is in deze dan ook zwaar gewogen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de klagers verzoek om strafonderbreking.
De officier van justitie bij het landelijk parket heeft aangegeven negatief te adviseren op klagers verzoek om strafonderbreking.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager zijn beroep mondeling toe te lichten af. De beroepscommissie overweegt hierbij dat een mondelinge behandeling de zeker in verlofzaken
wenselijke spoedige afhandeling doorgaans in de weg staat. Nu klager geen gronden heeft aangevoerd waarom hij gehoord wil worden, ziet de beroepscommissie geen aanleiding van voornoemd uitgangspunt af te wijken.
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 22 maanden met aftrek, wegens mensenhandel. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 november 2015.
Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting bepaalt dat aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in
Nederland heeft strafonderbreking voor onbepaalde tijd kan worden verleend. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.
Uit de nota van toelichting bij dit artikel wordt duidelijk dat er redenen kunnen zijn die zich tegen het verlenen van een strafonderbreking verzetten. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de belangen van de slachtoffers en de mate waarin de
rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict.
Het verzoek om strafonderbreking is verwoord in het advies van de directeur van de p.i. Ter Apel. Bijzondere omstandigheden die een noodzaak voor strafonderbreking zouden kunnen onderbouwen, anders dan dat klager niet voor vrijheden in Nederland in
aanmerking komt, zijn daarin niet aangevoerd.
Klager komt, nu de Dienst Terugkeer en Vertrek blijkens het advies van de directeur heeft medegedeeld dat klagers vertrek uit Nederland mogelijk kan worden gerealiseerd en hij inmiddels ook meer dan de helft van de hem opgelegde vrijheidsstraf heeft
ondergaan, in beginsel in aanmerking voor strafonderbreking. In deze zaak, waarbij klager is veroordeeld voor mensenhandel is op 8 april 2008 de schorsing van zijn voorlopige hechtenis opgeheven. Hij is geruime tijd onvindbaar geweest voor justitie tot
zijn aanhouding in september 2014 in Georgië, gevolgd door uitlevering aan Nederland. Onder deze omstandigheden kan de Staatssecretaris gevolgd worden in zijn standpunt dat het verzoek om strafonderbreking moet worden afgewezen. Gegeven deze gang van
zaken dient meer gewicht te worden toegekend aan de belangen van de slachtoffers voor wie het niet te accepteren zou zijn als klager reeds nu zou vrijkomen.
Daarbij komt dat er door of namens klager geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die een strafonderbreking zouden kunnen rechtvaardigen.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien leidt tot het oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 19 februari 2015.
secretaris voorzitter