Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1709/GV, 3 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1709/GV

betreft: [klager] datum: 3 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P. Scholte, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 mei 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klagers raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Een eerder verzoek tot strafonderbreking is afgewezen en het daartegen ingestelde beroep is door de beroepscommissie ongegrond verklaard in haar uitspraak van 19 februari 2015 (met kenmerk
15/204/GV). Klager meent dat een nieuw verzoek tot strafonderbreking gerechtvaardigd is omdat er sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden en omdat in het eerdere beroep bepaalde (onder meer persoonlijke) omstandigheden niet naar voren waren
gebracht en dus onderbelicht zijn gebleven. Aan klager is een inreisverbod voor Nederland opgelegd voor de duur van 10 jaar, welke termijn pas ingaat op het moment dat klager Nederland (of de EU) heeft verlaten. De vrijhedencommissie van de
penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel heeft thans positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek. Door het tijdsverloop is de strafkorting minder dan wanneer het verzoek eerder zou zijn gehonoreerd. Klager moet door de gewijzigde v.i.-regels
langere tijd in detentie doorbrengen dan voorheen. Indien klager rechtmatig in Nederland zou verblijven, zou hij in aanmerking komen voor detentiefasering en er is bij klager sprake van medische problemen (hartproblemen), hetgeen de Staatssecretaris
bij
zijn beslissing onvoldoende heeft meegewogen.
Klager heeft een belang bij een snel vertrek uit Nederland en de EU omdat daardoor de hiervoor genoemde 10-jaren termijn pas dan zal gaan lopen. Die termijn is een garantie dat klager niet zal terugkeren. De vrijhedencommissie heeft positief
geadviseerd
in verband met klagers medische toestand en de omstandigheid dat hij zich positief heeft gedragen tijdens detentie. Klager is door het tijdsverloop in de behandeling van zijn strafzaak in een ongunstige positie gekomen doordat hij thans het volledige
onvoorwaardelijk opgelegde deel van zijn gevangenisstraf zal moeten uitzitten. Klager heeft, omdat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft, geen recht op vrijheden en detentiefasering. Juist voor dit soort gevallen is de regeling van art. 40a van de
Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting in het leven geroepen. Klager verkeert nu in een nadelige positie ten aanzien van andere gedetineerden. Klager heeft belang bij de strafonderbreking omdat hij hartpatiënt is en stressfactoren zijn
gezondheid
nadelig beïnvloeden. De Staatssecretaris heeft deze omstandigheid onvoldoende meegewogen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op 22 december 2014 vanuit Georgië overgebracht naar Nederland in het kader van een uitleveringsverzoek. Klager is op 10 mei 2006 veroordeeld ter zake van delicten, gepleegd in de periode van 1 december 2000 tot en met 15 mei 2001. Het heeft
vervolgens nog ruim acht jaar geduurd alvorens klager daadwerkelijk de aan hem opgelegde gevangenisstraf kon ondergaan. Het veroordelend vonnis van het Hof Arnhem was per 8 april 2008 onherroepelijk, na verwerping van het door klager ingestelde beroep
in cassatie. Gronden voor de afwijzing van het verzoek waren dat klager de uitputtende behandeling van zijn strafzaak grotendeels in vrijheid heeft mogen afwachten, hij zich heeft na het wijzen van het vonnis onvindbaar heeft opgesteld voor de
Nederlandse justitie, hem door het Hof reeds een strafkorting is gegeven voor de lange duur van de behandeling van zijn strafzaak en het belang van de slachtoffers, die lang hebben moeten wachten op vergelding.
Klager heeft eerder een verzoek om strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) gedaan en dat verzoek is toen eveneens op bovenstaande gronden afgewezen. Klager geeft als
gewijzigde omstandigheid ten aanzien van dat vorige verzoek aan dat hem nu, na een ongewenstverklaring, een inreisverbod van 10 jaar is opgelegd. Dat is voor de Staatssecretaris geen reden om thans dat verzoek toe te wijzen; bij toewijzing is het
immers
een vaste voorwaarde dat klager niet naar Nederland terugkeert. De overige gronden voor de afwijzing bestaan immers nog onverkort.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en daarbij aangegeven dat de omstandigheid dat er sprake is van slachtoffers, geen reden is voor een negatief advies omdat klagers
zaak daarvoor onvoldoende uniek zou zijn.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Arnhem heeft meegedeeld dat de onderbouwing van het eerdere negatieve advies van de officier van justitie van 18 december 2014 nog steeds actueel is.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 33 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens – kortweg – mensenhandel. De einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 6 november 2015.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Artikel 40a van de Regeling bepaalt dat aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, strafonderbreking voor
onbepaalde tijd kan worden verleend. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.
De beroepscommissie heeft eerder, in haar uitspraak van 19 februari 2015 (met kenmerk 15/205/GV) overwogen dat klager in beginsel voor strafonderbreking in aanmerking komt. In genoemde uitspraak heeft de beroepscommissie het beroep van klager tegen een
eerdere afwijzing van een verzoek om strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de beroepscommissie zijn de gronden die toen tot de ongegrondverklaring van het beroep hebben geleid nog
onverkort aanwezig.
Door en namens klager zijn andere omstandigheden aangevoerd die volgens klager nu tot een gegrondverklaring van het beroep zouden moeten leiden. De beroepscommissie volgt dat standpunt van klager niet.
Het inreisverbod in het kader van een ongewenstverklaring is van andere aard en duur dan de aan een strafonderbreking ex artikel 40a van de Regeling te verbinden voorwaarde dat hij niet zal terugkeren naar Nederland, maar in beide gevallen betekent dit
dat klager feitelijk niet mag terugkeren naar Nederland. Alleen al om die reden is dit geen argument voor een gegrondverklaring.
Het positieve advies van de vrijhedencommissie van de p.i. Ter Apel is – op zich zelf bezien – geen grond voor het toekennen van een strafonderbreking nu de beoordeling van het belang van de slachtoffers niet ligt bij de (directeur van de) inrichting
waar de gedetineerde verblijft maar bij de Staatssecretaris.
De omstandigheid dat klager slechts een relatief kort strafrestant overhoudt als hem nu strafonderbreking wordt verleend, is geen argument voor die verlening. Het tijdsverloop in klagers strafproces, waardoor hij in een voor hem ongunstiger v.i.-regime
is komen te vallen, is eveneens geen grond voor het toekennen van een strafonderbreking. De duur van de behandeling van het strafproces, alsmede de late executie van het arrest kan de Staatssecretaris niet worden verweten. Bij de wetswijziging waarbij
de regeling voor de voorlopige invrijheidstelling is gewijzigd heeft de wetgever voor gevallen als die van klager nu eenmaal niet bepaald dat zij nog volgens de oude regeling moeten worden behandeld.
Klagers status van vreemdeling zonder geldige verblijfstitel die strafrechtelijk is gedetineerd, staat in de weg aan het verlenen van vrijheden. Hoewel dit een van de redenen was om de regeling van artikel 40a van de Regeling in het leven te roepen, is
dit geen zelfstandig argument voor het verlenen van strafonderbreking. Daarvoor is de hier aan de orde zijnde belangenafweging nodig.
Ten aanzien van klagers medische klachten geldt dat niet aannemelijk is dat klager, indien die medische klachten een behandeling zouden vereisen, die medische behandeling en verzorging niet tijdens detentie geboden zouden kunnen worden. Daarvoor is een
strafonderbreking niet noodzakelijk.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, komt de beroepscommissie het oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 juli 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven