Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3411/GA, 23 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

nummer: 14/3411/GA

betreft: [klager] datum: 23 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.S.A. Bovens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 september 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 december 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsman mr. P.S.A. Bovens, [...] en [...], respectievelijk plaatsvervangend vestigingsdirecteur en
juridisch medewerker bij voormelde locatie.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, waarvan drie dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee maanden, wegens het bij gelegenheid van een spitactie aantreffen van contrabande en wegens verbale agressie
naar het personeel; en
b. terugplaatsing naar het basisprogramma (degradatie).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klagers raadsman persisteert bij hetgeen in het beroepschrift naar voren is gebracht. Naar zijn mening is klagers recht op juridische bijstand door de gevolgde procedure niet voldoende gewaarborgd. Ten aanzien van de opgelegde disciplinaire straf geldt
dat deze door klager als disproportioneel wordt ervaren. Klagers opmerkingen zijn door het personeelslid te zwaar aangezet en waren volgens klager niet bedreigend. Tenslotte geldt nog dat niet kan worden gezien wie de bestreden beslissing heeft
genomen,
de mededeling is niet ondertekend.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De directeur heeft de bestreden beslissing genomen. In de mededeling had dit moeten worden vermeld. Dat is abusievelijk niet gedaan. De directeur heeft een en ander nogmaals nagezocht. Klager is informeel leider van de afdeling, hij heeft tegenover het
personeel vaker een grote mond en hij heeft moeite met het opvolgen van instructies van het personeel. Bij klager is bij een celinspectie alcoholhoudende vloeistof aangetroffen en daarnaast was de verzegeling van de spelcomputer verbroken. Voor deze
feiten is hem een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, waarvan drie dagen voorwaardelijk, opgelegd.
De directeur heeft klagers uitlatingen tegenover het personeel opgevat als verbale agressie. Klager heeft dat in zijn visie mogelijk niet zo bedoeld, maar uitgangspunt is dat de ontvanger bepaalt of er sprake is van bedreiging of iets dergelijks. De
directeur heeft klagers uitlatingen daarom ook als zodanig opgevat. Omdat er sprake was van ongewenst gedrag, te weten de eerdere rapportages, het verbaal agressieve gedrag en het aantreffen van contrabande, is besloten klager terug te plaatsen naar
het basisprogramma.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag naar voren is gebracht,
kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Dit onderdeel van het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard, met bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie in
zoverre.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag geldt dat de beroepscommissie eerder (onder meer in haar uitspraak met kenmerk 14/1918/GA van 10 november 2014) heeft overwogen dat de directeur bij zogenaamde degradatiebeslissingen een belangenafweging
dient
te maken. De grondslag voor de degradatie is immers niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de
gedetineerden
toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te houden dat de gedetineerde niet meewerkt aan zijn re-integratie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de
directeur daarom, naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag, mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin ook de van belang zijnde onderdelen van gedrag worden meegenomen.

Blijkens de mededeling van de beslissing tot terugplaatsing van klager naar het basisprogramma is tot terugplaatsing van klager besloten op grond van het aantreffen van (kortweg) contrabande en verbale agressie jegens het personeel. Dit betreft
ongewenst (ook wel ‘rood’ genoemd) gedrag van klager. Van het structurele gedrag van klager in de inrichting wordt in die mededeling verder geen melding gemaakt. Gelet daarop voldoet de bestreden beslissing niet aan de daaraan te stellen
motiveringseis.
Dit onderdeel van uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient in zoverre alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Uit hetgeen in beroep door de directeur naar voren is gebracht wordt voldoende aannemelijk dat bij het nemen van de bestreden beslissing een bredere afweging is
gemaakt dan uit de schriftelijke mededeling van die beslissing volgt. Indien die bredere afweging aan klager kenbaar zou zijn gemaakt in de mededeling, zou er verder geen aanleiding zijn geweest om het beklag gegrond te verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van onderdeel a van het beklag en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart dat onderdeel van het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 januari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven