Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3888/GA, 13 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3888/GA

betreft: [klager] datum: 13 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.F. Aarts, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 november 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 december 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, is klager gehoord.
Klagers raadsvrouw en de directeur van de locatie Ooyerhoek hebben schriftelijk aangegeven verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:
a. een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, omdat klager heeft geweigerd zijn werkschoenen aan te trekken op de werkzaal (ZU 2014-527);
b. de omstandigheid dat een personeelslid handtastelijk is en probeert klagers detentie moeilijk te maken (ZU 2014-546) en
c. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel wegens betrokkenheid bij een vechtpartij (ZU 2014-563).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Ten aanzien van a. licht klager toe dat het de bedoeling is dat hij zijn werkschoenen aan doet als er arbeid is. Er was al een paar dagen geen arbeid. De schoenen staan in een kast in de kantine. Klager vroeg zich af waarom hij zijn schoenen aan moest
doen als hij niks te zoeken heeft op de arbeidszaal aangezien er toch geen werk was. Bovendien was klager nog niet op de arbeidszaal en zodoende nog niet volgens de Arbo-wet verplicht om de veiligheidsschoenen aan te trekken.
Ten aanzien van b. licht klager toe dat personeelslid B. op mannen valt. Klager heeft daar op zich geen problemen mee, zolang hij er geen last van heeft. B. was handtastelijk naar klager. Hij raakte klager vaak aan. Het was bijna strelen. Ook maakte
hij
rare opmerkingen. Klager heeft B. er op aangesproken, maar B. heeft dat genegeerd. Klager is niet naar de teamleider gegaan, want het is toch één pot nat. Die wuift het toch weg. Klager wist niet dat hij eerst naar de directeur moest gaan.
Ten aanzien van c. licht klager toe dat een groepje gedetineerden in de werkzaal ruzie kreeg. Klager was er niet bij betrokken. Hij heeft niet gescholden en hij heeft geen fysiek geweld gebruikt. Klager heeft medegedetineerde S. met geen vinger
aangeraakt. S. is niet naar het ziekenhuis en niet naar de medische dienst geweest. Klager vraagt zich af waarom het woord van een medegedetineerde meer waard is dan zijn woord.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

2. De beoordeling
a.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

b.
Het beklag is gericht tegen de wijze waarop klager is bejegend door een personeelslid. Het uitgangspunt is dat de bejegening van klager door een personeelslid geen door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing is waartegen op grond van
artikel 60, eerste lid, van de Pbw rechtstreeks beklag open staat. De uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van het beklag onder b. zal dan ook worden vernietigd en klager zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

c.
Aan klager is op 15 juli 2014 een disciplinaire straf opgelegd van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, omdat hij wederom betrokken zou zijn geweest bij een vechtpartij. In de schriftelijke mededeling is vermeld dat
uit
verklaringen van getuigen is gebleken dat klager gedetineerde S. heeft bedreigd met een stoel en dat hij hem heeft geslagen waarbij hij hem lichamelijk letsel heeft toegebracht. Uit het schriftelijke verslag volgt dat gedetineerde S. aan de rapporteur
heeft verteld dat klager hem heeft geslagen en bedreigd. Het personeel heeft het incident niet gezien. In het schriftelijke verslag is verder vermeld dat uit navraag bij andere gedetineerden op de werkzaal volgt dat het klopt wat gedetineerde S. heeft
verteld.

De beroepscommissie overweegt als volgt. Op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan geen straf worden opgelegd indien de gedetineerde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw niet verantwoordelijk kan
worden gesteld. Vast staat dat het personeel het incident niet heeft gezien. Hoewel in het schriftelijk verslag is vermeld dat medegedetineerden hetgeen gedetineerde S. heeft verklaard bevestigen, zijn verklaringen van deze medegedetineerden niet
overgelegd. De enkele verklaring van gedetineerde S. is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende om klager verantwoordelijk te kunnen stellen voor zijn betrokkenheid bij de vechtpartij. De beslissing tot oplegging van een disciplinaire
straf
van zeven dagen opsluiting in een strafcel is naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook onredelijk en onbillijk. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog
gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming van € 70,= toekennen.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van b. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van c. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 70,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en dr. H.G. van de Bunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 13 januari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven