Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3014/GB, 26 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:26-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/3014/GB

Betreft: [klager] datum: 26 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.R. van Laar, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 augustus 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F.F. Aarts, op 24 oktober 2014 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 27 januari 2011 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Ooyerhoek Zutphen. Op 21 juli 2014 is hij geplaatst op de BPG-afdeling van de p.i. Vught, waar een individueel regime geldt. Op 26 november 2014 is hij
overgeplaatst naar de BPG-afdeling van de locatie De Schie te Rotterdam.

2.2. Bij uitspraak van 14 oktober 2014, met nummer 14/2504/GA, van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid van de Pbw, is onder meer het beroep van klager, gericht tegen de ongegrondverklaring van zijn beklag met betrekking tot een
disciplinaire straf van een dag opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel wegens werkweigering en een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie wegens het bedreigen van
personeel, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 januari 2015, met nummer 14/3888/GA, is onder meer het beroep van klager gericht tegen de ongegrondverklaring van zijn beklag met betrekking tot een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel wegens
betrokkenheid bij een vechtpartij, gegrond verklaard en zijn beroep gericht tegen de ongegrondverklaring van het beklag betreffende een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel omdat klager heeft
geweigerd zijn werkschoenen aan te trekken, ongegrond verklaard.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven –toegelicht. Het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel zijn geschonden nu niet blijkt waarom klagers bezwaarschrift ongegrond is verklaard. Het gaat niet slecht
met klager in de BPG, maar het ging ook niet slecht in de locatie Ooyerhoek. Klager heeft daar een aantal rapporten gekregen, maar die hadden niet allemaal te maken met geweld. Het laatste incident in juli 2014, waarbij aan klager een disciplinaire
straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel is opgelegd, is ter zitting van de beklagcommissie van 16 oktober 2014 behandeld en het beklag is ongegrond verklaard. Klager heeft hier tegen beroep ingesteld. Verder is op de zitting van 6 oktober 2014
van de beroepscommissie een klacht betreffende een aan klager opgelegde straf van vijf dagen eigen cel behandeld. Er is nog geen uitspraak gedaan. Klager acht de uitkomst van de beklagzaken van belang voor de beoordeling van de beslissing van de
selectiefunctionaris en wil daar dan ook op wachten. De beslissing van de selectiefunctionaris is onvoldoende gemotiveerd. Er zijn incidenten geweest, maar het is onduidelijk waarom de verhouding tussen klager en het personeel is verstoord. Niet alle
incidenten hadden met het personeel te maken. Klager verzoekt om toekenning van een tegemoetkoming.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur van de locatie Ooyhoek heeft verzocht klager op een BPG-afdeling te plaatsen, omdat hij niet langer geschikt werd geacht voor
verblijf in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Daarnaast is de verhouding tussen klager en het personeel verstoord en heeft klager met zijn gedrag de orde en rust in de inrichting verstoord. Klager is gedurende de laatste vijf
maanden van zijn verblijf in de locatie Ooyerhoek verschillende keren disciplinair gestraft in verband met agressie en fysiek geweld naar het personeel, het niet opvolgen van opdrachten van het personeel, opruiend gedrag en het beledigen en uitschelden
van het personeel. Ook is klager gestraft in verband met een vechtpartij met een medegedetineerde. Op grond van genoemd gedrag en nu klager kansen om op een nieuwe afdeling opnieuw te beginnen, niet heeft benut, acht de selectiefunctionaris klager niet
langer geschikt voor verblijf in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap.

4. De beoordeling
4.1. De BPG-afdeling van de p.i. Vught is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.

4.2. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In
het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een
regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

4.3. Uit het selectieadvies van de directeur van de locatie Ooyerhoek van 16 juli 2014 volgt dat klager diverse keren disciplinair is gestraft. Op 4 februari 2014, 23 mei 2014 en 24 juni 2014 is hij gestraft wegens het niet opvolgen van opdrachten
van het personeel, op 12 februari 2014 wegens het uitschelden en bedreigen van het personeel, op 7 april 2014 wegens betrokkenheid bij een vechtpartij waarbij hij een medegedetineerde met een stoel heeft geslagen, op 18 juni 2014 wegens een
provocerende
en dreigende houding naar het personeel en op 15 juli 2014 wegens betrokkenheid bij een vechtpartij met een medegedetineerde waarbij hij de medegedetineerde lichamelijk letsel heeft toegebracht. Het beroep gericht tegen laatstgenoemde straf is gegrond
verklaard, zodat deze disciplinaire straf niet in de beoordeling zal worden betrokken. Uit het selectieadvies blijkt voorts dat klager niet groepsgeschikt werd geacht en dat hij in de locatie Ooyerhoek op verschillende afdelingen heeft verbleven. De
verhouding tussen klager en het personeel was verstoord. De beroepscommissie acht op basis van genoemde gegevens vast komen te staan dat klager vanwege zijn gedrag een ernstig beheersrisico vormde en dat plaatsing in een individueel regime geïndiceerd
was. De beslissing tot plaatsing van klager op een BPG-afdeling kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 26 januari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven