Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4730/SGA, 24 december 2015, schorsing
Uitspraakdatum:24-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/4730/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 24 december 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Zuyderbos te Heerhugowaard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde p.i. van 17 en 18 december 2014, inhoudende een disciplinaire straf van drie dagen
opsluiting in een strafcel en de degradatie van klager naar het basisprogramma.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 23 december 2014 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 23 december 2014.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Door verzoeker is het schorsingsverzoek schriftelijk toegelicht.

De directeur heeft zijn standpunt ten aanzien van het schorsingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt.

2. De beoordeling
De secretaris van de commissie van toezicht heeft bericht dat nog geen klaagschrift van verzoeker is ontvangen. Het bij de Raad ontvangen schorsingsverzoek is tevens gericht aan de commissie van toezicht en zal om die reden als klaagschrift ter verdere
behandeling worden doorgezonden naar de beklagcommissie. Verzoeker kan derhalve in zijn schorsingsverzoek worden ontvangen.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.

Wat betreft de aan verzoeker opgelegde disciplinaire straf is gebleken dat deze op 20 december 2014 reeds is beëindigd. Nu de beslissing tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf niet meer ten uitvoer wordt gelegd, zal het verzoek niet meer
tot
het door verzoeker beoogde resultaat kunnen leiden. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij een toewijzing van het verzoek zodat het verzoek in zoverre moet worden afgewezen.

Wat betreft de beslissing tot degradatie van verzoeker naar het basisprogramma overweegt de voorzitter als volgt. De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 10 november 2014 (14/1918/GA) het volgende bepaald:
“(...) Op grond van artikel 1d, derde lid, van de regeling kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde, die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. Volgens de nota van toelichting bij de regeling leidt
ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie.
De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur hierbij een afweging dient te maken. Immers, de grondslag voor degradatie vormt niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de
vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te
houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag, mee te wegen het
structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen (...)”.

Uit de schriftelijke mededeling van het besluit tot terugplaatsing van verzoeker naar het basisprogramma komt naar voren dat de beslissing enkel is opgelegd vanwege het incident op 17 december 2014 waarbij verzoeker een handgemeen had met een
medegedetineerde. Uit de schriftelijke mededeling noch uit de toelichting van de directeur op het schorsingsverzoek is gebleken dat bij de beslissing tot degradatie een afweging is gemaakt zoals in vorengenoemde uitspraak van de beroepscommissie is
bedoeld. Mitsdien zijn er naar het voorlopig oordeel van de voorzitter termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af voor wat betreft de opgelegde disciplinaire straf.
De voorzitter wijst het verzoek toe voor wat betreft de beslissing tot degradatie van verzoeker naar het basisprogramma en schorst de beslissing van de directeur tot het moment dat de beklagcommissie op het klaagschrift heeft beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris,
op 24 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven