nummer: 14/1214/GA
betreft: [klager] datum: 31 december 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Herregodts namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 1 april 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 18 juli 2014, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Herregodts, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught.
Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt waarvan een afschrift is verzonden naar klager en de directeur.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de eerste plaatsing van klager in het basisprogramma bij de invoering van het beleidsprogramma “Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat” (DBT).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verbleef in een regime van algehele gemeenschap en hij heeft op 17 februari 2014 een instemmingsverklaring Binnen beginnen (BB) getekend. Hij was in de veronderstelling dat dit voldoende was voor plaatsing in het plusprogramma. Klager voldeed
hiermee aan de voorwaarden om in het plusprogramma geplaatst te worden omdat hij – in plaats van een persoonlijk plan of voorgeschreven gedragsinterventie – getekend had voor deelname aan het programma BB. Formeel was dat niet een voorwaarde, maar in
de
inrichting werd dat als voldoende interventie beschouwd. Dit omdat het niet mogelijk was om binnen de snelle invoeringstermijn voldoende gedetineerden aan de formele vereisten te laten voldoen. Ten aanzien van personen met vergelijkbare interventies en
goed gedrag is een uitzondering gemaakt om hen te laten deelnemen aan het plusprogramma. Klager was één van deze personen. Op 26 februari 2014 deelde het afdelingshoofd mee dat klager in het basisregime geplaatst zou worden, omdat klager geen Kiezen
Voor Verandering (KVV)-deelnemer was. Aan klager is eerder geen KVV aangeboden. Dit is te wijten aan de directeur. Op hem rust de zorgplicht om binnen een maand na binnenkomst een D&R-plan op de stellen. Tevens wordt verwezen naar de uitspraak van de
voorzieningenrechter van 24 juni 2014. Klager mocht na acht dagen alsnog deelnemen aan het plusprogramma. Klager heeft een bezoekmoment, een crea-bijeenkomst en een avondrecreatie misgelopen. Ook heeft hij meer uren op zijn cel moeten doorbrengen.
Hiervoor wil klager gecompenseerd worden. Verder is betoogd dat het beklag ontvankelijk moet worden verklaard. De directeur had bij de indeling kennelijk een eigen zelfstandige beslissingsmarge nu de directeur eigen voorwaarden heeft toegepast. Zo
heeft
de directeur besloten dat de interventie BB niet voldoende was voor plaatsing in het plusprogramma en KVV wel. Derhalve is sprake van een beslissing door (of namens) de directeur. Klager heeft gedurende een periode van acht dagen ten onrechte niet
mogen
deelnemen aan het plusprogramma.
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De overgangsregeling is toegepast. Klager nam geen deel aan KVV. Na acht dagen is klager wel in het plusprogramma geplaatst, omdat een personeelslid vond dat ten aanzien van hem een vergissing was gemaakt. De directeur vindt dat er geen sprake was van
een vergissing, maar van een nieuwe beslissing na acht dagen.
3. De beoordeling
3.1. In de uitspraak van 24 november 2014 met kenmerk 14/3363/GA en 14/3392/GA heeft de beroepscommissie, met verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 13 oktober 2014 met kenmerk 14/1188/GA, overwogen dat zij ervan uitgaat dat een eerste plaatsing
in een basisprogramma een beslissing genomen door of namens de directeur jegens de gedetineerde betreft zodat klager ontvankelijk is in zijn beklag. De beklagrechter is in de onderhavige zaak dan ook op goede gronden tot het oordeel gekomen dat klager
ontvankelijk is in zijn beklag
3.2. Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van het beklag volstaat de beroepscommissie met het volgende. De eerste plaatsing in het basisprogramma betekende in het onderhavige geval tevens de overgang van een regime van algehele gemeenschap
naar een regime van beperkte gemeenschap. Reeds omdat vaststaat dat op het moment dat de plaatsing in het basisprogramma plaatsvond de betreffende inrichting nog niet was aangewezen als inrichting met een regime van beperkte gemeenschap, acht de
beroepscommissie het beklag gegrond en zal worden bepaald dat aan klager in verband hiermee een tegemoetkoming toekomt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 31 december 2014
secretaris voorzitter