Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2827/GM, 8 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:08-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2827/GM

betreft: [klager] datum: 8 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. Swart , namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 5 augustus 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 november 2014, gehouden in de p.i. Vught, is [...], plaatsvervangend hoofd zorg bij de p.i. Amsterdam Over-Amstel, gehoord.
Klagers raadsvrouw heeft schriftelijk bericht dat zij en klager niet ter zitting aanwezig zullen zijn en dat het standpunt van klager reeds uitgebreid schriftelijk is toegelicht.
Van de zijde van het secretariaat was als toehoorder aanwezig mw. Mr. M.L. Koster.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van (omstreeks) 18 juli 2014, en voor zover in beroep nog aan de orde betreft:
a. het niet verwijzen naar een KNO-arts;
b. het niet serieus nemen van klagers klachten door de inrichtingsarts;
c. het niet arbeidsongeschikt verklaren van klager.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is in het beroepschrift het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van onderdeel a:
Klager is op 11 april 2014 verwezen naar de KNO-arts. Hij is op 28 april 2014 bij die KNO-arts geweest. Klager zou binnen zes weken voor controle terug moeten komen bij die arts. De verantwoordelijkheid daarvoor berust dan bij de medische dienst.
Weliswaar is voor 5 juni 2014 een afspraak gemaakt voor vervoer naar het ziekenhuis maar dit was kennelijk voor een bezoek aan de orthopeed. Voor 9 juli 2014 is een controle-afspraak gemaakt bij de KNO-arts. Die afspraak kon – door een fout bij de
inrichting, de datum van transport was te vroeg bij klager bekend – niet door gaan. Uiteindelijk is klager in augustus
(dus ruim na de zes weken termijn) bij de KNO-arts geweest. De medicatie, waarvan de KNO-arts de werking wilde controleren is in eerste instantie voortgezet en uiteindelijk door de inrichtingsarts beëindigd. Klager vindt dat hiermee de zorgplicht is
geschonden.

Ten aanzien van onderdeel b:
De klacht ziet op de wijze waarop de inrichtingsarts klager heeft behandeld. De arts heeft zonder overleg met de KNO-arts de medicatie (Omeprazol) stop gezet. Dat gegeven, met de omstandigheid dat de arts zou hebben gezegd dat een en ander bij klager
“tussen de oren zat” maken dat er onzorgvuldig is gehandeld.

Ten aanzien van onderdeel c:
Klagers dossier staat vol van pijnklachten terwijl daarnaast blijkt dat klager zich regelmatig ziek heeft moeten melden. Aanpassingen van de arbeidsomstandigheden hebben voor klager niet geholpen. Klager is in alle vorige inrichtingen arbeidsongeschikt
verklaard. De raadsman verwijst naar een uitspraak van de beroepscommissie (13/4083/GA) waarin wordt aangegeven dat eerdere AO-verklaringen in vorige inrichtingen aanleiding moeten zijn voor een gemotiveerd oordeel waarom wordt afgeweken van die
eerdere
AO-verklaringen. Dat is in klagers geval niet gebeurd.

Van de zijde van de inrichtingsarts bevinden zich in het dossier het email-contact met klagers raadsvrouw en verslaglegging van het telefonische contact met de medisch adviseur. Er is geen inhoudelijke reactie van de arts. Wel is klagers medisch
dossier
toegevoegd.
Ter zitting heeft het plaatsvervangend hoofd zorg aangevoerd dat klager ook een keer een medische afspraak heeft afgezegd omdat op dat moment zijn bezoek prevaleerde boven een consult bij een specialist. Toegegeven wordt dat bij klager alles wel wat
langdurig is geweest. De door de KNO-arts voor zes weken voorgeschreven medicatie is door de inrichtingsarts voor de duur van twee weken voorgeschreven.
Klager heeft achteraf overigens aangeboden te gaan werken. Dit is niet opgenomen in het medisch dossier.
Door de arts is nooit gezegd dat klagers klachten tussen de oren zouden zitten.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken, en met name uit klagers medische gegevens, en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht volgt dat hij regelmatig door de inrichtingsarts is gezien en is doorverwezen naar de KNO-arts. Uit de voorhanden
zijnde inlichtingen van de inrichtingsarts en de bemiddeling door de Medisch Adviseur komt naar voren dat het weliswaar enige tijd heeft geduurd voordat klager bij de KNO-arts terecht kon maar niet onverantwoord lang en dat derhalve moet worden gezegd
dat de medische dienst en de inrichtingsarts voldoende voortvarend hebben gehandeld bij de behandeling van de klachten. Van onjuist of onzorgvuldig handelen is niet gebleken. Ten aanzien van de medicatie wordt overwogen dat op het moment dat een
huisarts vaststelt dat de indicatie voor bepaalde medicatie niet langer aanwezig is, deze medicatie kan worden stopgezet.
Na ontvangst van de brief van de KNO-arts, waarin overigens geen controleafspraak wordt geadviseerd, kan de huisarts dit besluit verantwoord nemen.
Ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid blijkt dat hierover uitgebreid met de arts gesproken is, waarbij vooral gekeken is naar welke werkzaamheden klager wel zou kunnen verrichten. Ter zitting is aangegeven dat klager uiteindelijk als torenreiniger
aan het werk is gegaan.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, dr.ing. C.J. Ruissen en dr. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 8 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven