Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3531/SGA, 1 oktober 2014, schorsing
Uitspraakdatum:01-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/3531/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 1 oktober 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Scheveningen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 19 september 2014, inhoudende dat verzoeker voorafgaand aan het
weekeindverlof dient terug te keren in de inrichting om van daaruit om 17.15 uur met verlof te gaan.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 29 september 2014.

1. De beoordeling
De secretaris van de beklagcommissie heeft nog niet gereageerd op het verzoek van de voorzitter om inlichtingen. Aan de secretaris van de beklagcommissie is door de voorzitter verzocht het schorsingsverzoek, voor zover nog geen klaagschrift zou zijn
ontvangen, tevens als klaagschrift aan te willen merken. Gelet daarop kan verzoeker vooralsnog worden ontvangen in zijn verzoek

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Verzoeker heeft aangegeven dat zijn vorige mentor met hem had afgesproken dat hij vanaf zijn werkplek op vrijdag rechtstreeks met verlof mocht gaan.
Dit
is door de directeur niet weersproken. Wel heeft de directeur te kennen gegeven dat deze afspraak niet gemaakt had mogen worden. Nu door de directeur niet is gesteld en ook overigens niet aannemelijk is geworden dat verzoeker wist dat de gemaakte
afspraak niet gemaakt had mogen worden, mocht verzoeker op die afspraak vertrouwen. Nu er – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – voor de directeur geen dringende redenen zijn om die afspraak terug te draaien en het mogelijk moet zijn
(steekproefsgewijs) te controleren of verzoeker daadwerkelijk de gemaakte afspraak nakomt, is de beslissing om die eerdere toestemming in te trekken – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – zodanig onredelijk, dat dit bij afweging
van
de wederzijdse belangen een toewijzing van het verzoek rechtvaardigt. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 1 oktober 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven