Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4237/GV, 1 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:01-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4237/GV

betreft: [klager] datum: 1 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A. Vonken, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 november 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De omstandigheid dat klager nog een lang strafrestant heeft, hoeft niet in de weg te staan aan strafonderbreking. Klager verwijst daartoe naar de uitspraak van de
beroepscommissie van 2 juli 2014, nr. 14/2236/GV. Ook een negatief advies van de advocaat-generaal of de inrichting hoeft niet aan strafonderbreking in de weg te staan. In dat kader wordt verwezen naar de uitspraak van de beroepscommissie van 20
november 2007, nr. 07/2823/GV. De Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) maakt het mogelijk dat een gedetineerde bij de bevalling van een levenspartner aanwezig kan zijn. Er is geen grond om aan te nemen dat dit anders is indien de
levenspartner gedurende de detentie zwanger is geworden.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Zowel de advocaat-generaal als de inrichting hebben negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Het verzoek is afgewezen op grond van klagers
lange strafrestant en het risico op maatschappelijke onrust. De zwangerschap is tijdens klagers detentie ontstaan, zodat een beslissing tot toewijzing van het verzoek voor meer maatschappelijke onrust zal zorgen. Voorts is er vanwege het lange
strafrestant geen duidelijk beeld van het recidiverisico en het risico op het onttrekken aan voorwaarden en letselschade voor willekeurige personen. Klager is vanaf 2008 gedetineerd. Hij was op dat moment ongehuwd en had geen relatie. Nu voor klagers
detentie geen sprake was van samenwonen acht de Staatssecretaris niet aangetoond dat de beweerde band tussen klager en zijn partner hecht is. Voorts acht de Staatssecretaris geen noodzaak aanwezig voor een strafonderbreking van een maand. Aan klager is
de mogelijkheid geboden om onder begeleiding een kraambezoek aan zijn partner te brengen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Den Haag heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag vanwege het lange strafrestant en het negatieve advies van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen een strafonderbreking, omdat onvoldoende is aangetoond dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Bovendien wist klager voorafgaand aan de zwangerschap dat zijn einddatum
nog niet nabij was en heeft hij dan ook een bewuste keuze gemaakt voor deze situatie. In een aanvullend advies heeft de advocaat-generaal verder nog aangegeven dat een strafonderbreking maatschappelijke onrust zou veroorzaken en voor de nabestaanden
een
zeer wrange beslissing zou zijn. De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf dient te prevaleren boven de persoonlijke belangen van klager.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar en zeven maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde doodslag. Aansluitend dient hij een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 90 dagen te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is thans
gesteld op 1 augustus 2016.

Voor strafonderbreking geldt dat op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling deze kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond
van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke levenspartner, kind of ouder, voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner en voor de gevallen bedoeld in de artikelen 23 en 24. Het
bepaalde in artikel 22, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. In artikel 1, aanhef en onder i, van de Regeling is bepaald dat onder levenspartner wordt verstaan: de echtgenoot van de gedetineerde, alsmede de persoon met wie een
aantoonbaar duurzaam samenlevingsverband wordt onderhouden daterende van voor de aanvang van de detentie.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van een maand om bij de geboorte van zijn eerste kind aanwezig te kunnen zijn en zijn vriendin steun en verzorging te kunnen bieden. Nu hij echter niet door middel van GBA-gegevens, een
samenlevingscontract of anderszins heeft aangetoond dat hij met zijn vriendin een duurzaam samenlevingsverband onderhoudt daterend van voor zijn detentie en daarentegen uit de stukken volgt dat de relatie tussen klager en zijn vriendin gedurende
klagers
detentie is ontstaan, is naar het oordeel van de beroepscommissie niet vast komen te staan dat sprake is van een levenspartner in de zin van artikel 1, aanhef en onder i van de Regeling. Derhalve is de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om
strafonderbreking niet onredelijk of onbillijk. Nu de Staatssecretaris heeft toegezegd dat het klager wordt toegestaan om onder begeleiding een kraambezoek aan zijn vriendin en pasgeboren kind af te leggen, gaat de beroepscommissie er van uit dat,
ondanks dat niet is gebleken dat sprake is van een levenspartner, klager in staat wordt gesteld dit kraambezoek af te leggen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 1 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven