Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3238/GB, 20 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:20-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/3238/GB

Betreft: [klager] datum: 20 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.S.W. Boorsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 september 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair
programma (p.p.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 11 maart 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de
penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is liet beroep als volgt toegelicht.
Het Multidisciplinair Overleg (MDO) heeft positief geadviseerd ten aanzien van
klagers verzoek tot deelname aan een p.p. Met dit advies is onvoldoende
rekening gehouden. Klager wordt al gestraft voor de recidive door de hogere straf die aan hem is opgelegd. Het Openbaar Ministerie (OM) verzwaart deze straf door zich te verzetten tegen een deelname van klager aan een p.p. De
selectiefunctionaris neemt het advies van het OM over zonder dit advies
voldoende te toetsen aan de beginselen van resocialisatie van de Pbw. Analoog
aan de uitspraak van de beroepscommissie van 20 februari 2013 met kenmerk
12/3328/GB is klager van mening dat ook in onderhavig beroep door de
selectiefunctionaris wordt miskend dat het recidivegevaar juist als voldoende
beheersbaar wordt ingeschat onder de voorwaarden behorend bij de voorgestane
plaatsing in Exodus in combinatie met deelname aan een p.p. Er lijken voor
klager geen andere behandelingen voorhanden. Op deze manier zal het
beheersbaar maken van zijn recidiverisico niet worden gerealiseerd. De
behandeling van klagers strafzaak in cassatie hoeft hij de berekening van klagers
einddatum niet in de weg staan. De belangen van resocialisatie wegen thans
zwaarder, zoals ook blijkt uit het selectieadvies van de p.i. Lelystad. Een medeverdachte uit klagers strafzaak die voor hetzelfde feit thans ook veroordeeld
is tot een gevangenisstraf van vijf jaar is wel geplaatst in een beperkt beveiligde
inrichting (b.b.i.) met aansluitend deelname aan een p.p. Er is hier sprake van
rechtsongelijkheid.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verblijft sinds 2006 bijna aaneengesloten in detentie en is in korte tijd vier keer veroordeeld. Het delict waarvoor hij thans in detentie verblijft, is gepleegd tijdens een voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.). Klagers fictieve
einddatum is gesteld op 10 juli 2015, maar deze datum zal verschuiven zodra klager onherroepelijk is veroordeeld. De Reclassering heeft het recidiverisico ingeschat als hoog/gemiddeld, evenals het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden, nu
klager zich heeft onttrokken aan zijn voorwaarden tijdens een vi. De voorwaarden die worden gesteld bij deelname aan een p.p. zijn geen garantie voor een goed verloop van een p.p. De vrijhedencommissie (VC) stelt dat het volgen van interventies, zoals
behandeling bij de Waag, binnen de p.i. Lelystad niet mogelijk is. Binnen alle p.i.’s kan ambulante behandeling worden
ingeschakeld. Als interventies noodzakelijk zijn, kan de p.i. een overplaatsingsverzoek indienen. Dit heeft de p.i. Lelystad niet gedaan, en evenmin ambulante zorg ingeschakeld. De p.i. Lelystad had actiever op zoek kunnengaan naar
mogelijkheden
voor het volgen van interventies. Het is dan ook niet noodzakelijk klager te laten deelnemen aan een p.p. zodat hij de interventies kan volgen. Aan resocialisatie kan ook binnen een p.i. worden gewerkt. Het feit dat een medeverdachte uit klagers
strafzaak wel is geplaatst in een b.b.i. is niet van belang, nu alle zaken individueel worden beoordeeld op grond van alle
aangeleverde informatie.

4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2. In artikel 7, derde lid, van de Pm staat dat de selectiefunctionaris in ieder geval de volgende aspecten bij zijn oordeel betrekt:
a. de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
b. het huidige detentieverloop, waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en diens gemotiveerdheid;
c. het gevaar voor recidive;
d. de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn de met de grotere vrijheden gepaard gaande verantwoordelijkheid te kunnen dragen;
e. een aanvaardbaar verblijfsadres;
f. de geschiktheid van de gedetineerde voor een penitentiair programma;
g. de mate van onzekerheid over de datum van de invrijheidsstelling.

4.3. Gelet op het hoge recidiverisico, het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden en het niet vaststaan van klagers einddatum heeft de selectiefunctionaris in het bijzonder gelet op artikel 7, derde lid, onder a, c en g van de Pm in
redelijkheid kunnen beslissen dat klager niet in aanmerking komt voor deelname aan een p.p. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van I.C.E. Spierings, secretaris, op 20 november 2014

secretaris voorzitter

Naar boven