Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3938/GV, 11 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:11-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3938/GV

betreft: [klaagster] datum: 11 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.E. Toet, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 30 september 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster, alsmede haar raadsvrouw, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
De gezondheidssituatie van klaagsters vader is ernstig achteruit gegaan. Hij krijgt slechts palliatieve zorg en de verwachting is dat hij binnen korte tijd zal overlijden. Inhoudelijk wordt verwezen naar een verklaring van de arts van de vader. Er is
sprake van een levensbedreigende situatie. Het belang van klaagster om haar vader te kunnen bezoeken weegt zwaarder dan het maatschappelijk belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Ook een eventuele vordering tot
overlevering
aan België staat het toewijzen van strafonderbreking niet in de weg.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De medische gesteldheid van klaagsters vader is door het Bureau individuele medische advisering (Bima) onderzocht. De medisch adviseur heeft laten weten dat er momenteel geen sprake is van een levensbedreigende situatie en dat er daarom geen reden is
voor strafonderbreking op medische gronden. Tevens is er een verzoek tot uitlevering gevorderd door de Belgische autoriteiten. De weigeringsgrond van artikel 4, sub k, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) is van
toepassing.

Op klaagsters verzoek zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Nieuwersluis te Utrecht heeft negatief geadviseerd.
Het Bima heeft verklaard dat er momenteel geen sprake is van een levensbedreigende situatie en er daarom geen reden is voor strafonderbreking op medische gronden.

3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek, wegens – kort gezegd – inbraak en diefstal. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 28 november 2014. Aansluitend zal klaagster in verzekering worden gesteld en
op
grond van artikel 21 lid 5 juncto lid 8 van de Overleveringswet worden uitgeleverd aan België, wegens verdenking van betrokkenheid bij een aantal woninginbraken.

Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan
strafonderbreking worden verleend voor onder meer bezoek zoals bedoeld in artikel 23 van de Regeling. In artikel 23 is een regeling voor bezoek aan onder meer een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende ouder opgenomen. Artikel 5, eerste
lid, van de Regeling bepaalt dat de Staatssecretaris in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staat dat te denken valt aan gevallen
waarin de levenspartner, de ouder of het kind van de gedetineerde overleden is.

Klaagster heeft verzocht om strafonderbreking, omdat de verwachting is dat haar vader – die verblijft in een ziekenhuis in Duitsland – binnen korte tijd zal komen te overlijden. Gezien de inhoud van het advies van de medisch adviseur kon de
Staatssecretaris het verzoek tot strafonderbreking afwijzen nu hieruit volgt dat ten aanzien van klaagsters vader geen sprake is van levensgevaar of ernstige psychische nood. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4, onder k, van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 11 november 2014

secretaris voorzitter

Naar boven