Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4127/GV, 18 november 2014, beroep
Uitspraakdatum:18-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4127/GV

betreft: [klaagster] datum: 18 november 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.E. Toet, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 30 oktober 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster, alsmede haar raadsvrouw, om het beroep schriftelijk toe te lichten. De beroepscommissie is ambtshalve bekend met de beroepszaak
met nummer 14/3938/GV.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
De bestreden beslissing is op grond van onjuiste feiten en omstandigheden tot stand gekomen. Het verzoek is afgewezen, omdat de kans op onttrekking te hoog wordt geacht. Dit risico kan worden opgelost door het treffen van verschillende voorzieningen.
Zo
zou klaagster door de Nederlandse/Duitse autoriteiten begeleid kunnen worden, of zou zij een meldplicht opgelegd kunnen krijgen in Duitsland. Het belang van klaagster is erg zwaarwegend. Haar vader is ernstig ziek en de verwachting is dat hij op korte
termijn zal overlijden. Klaagster wenst haar vader nog eenmaal te zien om afscheid te nemen. Bovendien dient klaagster nog maar een gering gedeelte van de straf te ondergaan. Op 28 november 2014 zal klaagster voor de in Nederland opgelegde straf in
vrijheid worden gesteld. Het belang van klaagster weegt zwaarder dan het belang van de maatschappij. Tot slot hebben de Belgische autoriteiten aangegeven geen bezwaar te hebben tegen strafonderbreking. Hiervoor wordt verwezen naar een e-mailbericht. De
uitlevering aan België staat de strafonderbreking dan ook niet in de weg.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op basis van de stukken zijn er geen gronden aanwezig om de afwijzing van de strafonderbreking te herzien. De Medisch Adviseur heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een levensbedreigende situatie. Daarnaast is er een weigeringsgrond, nu
klaagster na de Nederlandse detentie zal worden uitgeleverd aan de Belgische autoriteiten.

3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek, wegens inbraak en diefstal. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 28 november 2014. Aansluitend aan de gevangenisstraf zal klaagster in verzekering worden
gesteld
en op grond van artikel 21 lid 5 juncto lid 8 van de Overleveringswet worden uitgeleverd aan België, wegens verdenking van betrokkenheid bij een aantal woninginbraken.

Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan
strafonderbreking worden verleend voor onder meer bezoek zoals bedoeld in artikel 23 van de Regeling. In artikel 23 is een regeling voor bezoek aan onder meer een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende ouder opgenomen. Artikel 5, eerste
lid, van de Regeling bepaalt dat de Staatssecretaris in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staat dat te denken valt aan gevallen
waarin de levenspartner, de ouder of het kind van de gedetineerde overleden is.

Bij het onderhavige verzoek zijn namens klaagster medische stukken bijgevoegd die reeds eerder in beroepszaak 14/3938/GV zijn verstrekt. Op basis van deze stukken heeft de beroepscommissie op 11 november 2014 geoordeeld dat niet blijkt van een
levensbedreigende situatie van de vader van klaagster. Meer recente informatie over de toestand van de vader is niet verstrekt. Reeds hierom is er geen grond om strafonderbreking toe te kennen.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat als de Belgische autoriteiten geen bezwaar hebben tegen strafonderbreking en de situatie van de vader van klaagster verslechtert, de uitlevering van klaagster aan België dan geen onoverkomelijk bezwaar
voor strafonderbreking oplevert.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven