Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2531/STA, 24 juli 2014, schorsing
Uitspraakdatum:24-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2531/STA

betreft: [klager] datum: 24 juli 2014

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift tevens beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting
van 21 juli 2014, inhoudende het verrichten van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b aanhef en onder a, van de Bvt (a-dwangbehandeling) voor een termijn van drie maanden.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van de inrichting van 23 juli 2014.

1. De standpunten
Verzoeker heeft het verzoek als volgt toegelicht. Over de stoornis bestaat geen consensus. Bij twijfel zou geen dwangbehandeling mogen worden toegepast gelet op de inbreuk op het recht op zelfbeschikking die dit oplevert. Het omschreven gevaar is
onjuist. Zowel in de vorige behandelsetting als in de huidige inrichting heeft er geen grensoverschrijdend seksueel gedrag plaatsgevonden. Er is derhalve geen sprake van een acuut gevaar voor risico’s dan wel deze te voorkomen. Een longstayplaatsing is
nog niet aan de orde, omdatverzoeker sinds een klein jaar een ommekeer laat zien in zijn houding tot de behandeling. Er is geen sprake van een patstelling in de behandeling. Het opstarten van een dwangbehandeling zal op dit moment contraproductief
werken. Niet alle minder zware maatregelen zijn doorlopen. De inrichting dient eerst te bezien welk effect de delictscenarioprocedure en seksuele amnese hebben.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren. Na opname van verzoeker in de Van Mesdagkliniek op 7 november 2011 laat verzoeker zich van zijn goede kant zien. Hij is vriendelijk in de omgang met het personeel.
Wanneer
wordt gesproken over zijn indexdelict reageert hij fel en achterdochtig. Desondanks maakt hij een start met de observatiemodules psychomotorische en beeldende therapie en gaat hij aan het werk bij de houtafdeling. Hierbij toont hij een goede inzet. Na
overplaatsing op 16 april 2012 naar de unit Lauwers 1 weigert hij verdere deelname aan delictgerelateerde behandelmodules. Hij wil niet over zijn delicten praten. Na een interne overplaatsing in december 2012 naar een afdeling gericht op de
SGG-problematiek (seksueel grensoverschrijdend gedrag) begint verzoeker met ondersteunende gesprekken bij een psycholoog. Gesprekken met de behandelcoördinator worden in de regel geweigerd. Verzoeker doorloopt de delict scenarioprocedure, maar blijft
daarna bij zijn overtuiging dat er harde bewijzen ontbreken en hij ten onrechte is veroordeeld. Er volgt een positieve ontwikkeling. Verzoeker heeft het gevoel gekregen meer erkend te worden en zijn verhaal te hebben kunnen doen. Dit heeft voor een
kentering gezorgd. Hij lijkt meer open te staan voor behandeling. Hij weigert echter elke behandelmodule die gericht is op behandeling van de waanstoornis, zoals bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie.
De afgelopen jaren is er discussie ontstaan of nu wel of niet een psychotische stoornis kan worden gediagnosticeerd. In 2005 werd bij verzoeker na een onderzoek door het PBC de diagnose schizofrenie van het ongedifferentieerde type (waanvorming en
denkstoornissen) vastgesteld. De behandeling in FPC Oldenkotte werd hierop afgesteld. Men zag geen verschil in functioneren met of zonder medicatie. In 2008 werd bij een psychiatrisch onderzoek wederom de diagnose schizofrenie van het
ongedifferentieerde type gesteld. In de zesjaarsrapportages (2012/2013) komen psychiater B. en psycholoog De G. echter tot een andere conclusie. Volgens psychiater K. die in februari 2013 op verzoek van de behandelcoördinator opnieuw een psychiatrisch
onderzoek heeft uitgevoerd, wordt door psychiater B. de diagnose waanstoornis op verkeerde gronden verworpen.
Uit het door het FPC in februari 2013 uitgevoerde psychiatrisch onderzoek komt naar voren dat sprake is van een waanstoornis (achtervolgingstype). Er is preoccupatie met verzoekers overtuigde onschuld. Verzoeker is hierin vasthoudend en staat niet toe
dat een andere zienswijze mogelijk is. Gelet op de lange duur hiervan, is sprake van een waan. Er is een samenzwering en men heeft het op hem gericht. Dit type waan past bij een waanstoornis. Het onderscheid met schizofrenie is dus gelegen in
inhoudelijke kenmerken van de waan, in het nagenoeg ontbreken van andere psychotische verschijnselen en in het achterwege blijven van ernstig sociaal dysfunctioneren. Personen met een waanstoornis richten hun leven in naar hun overtuiging. Op de
voorgrond staat de overtuiging dat hij wordt benadeeld. Het gedrag is daarmee in overeenstemming. Hij uit beschuldigingen aan het adres van de vermeende benadelers (OM, rechters) of speelt eigen rechter. Na verloop van tijd kunnen anderen bij de waan
worden betrokken (advocaten, behandelaars). Het gebruik van psychofarmaca wordt bij dit soort paranoïde waanstoornissen geïndiceerd bevonden, maar verzoeker weigert dit vooralsnog te gebruiken. De externe onafhankelijke psychiater Van E. die verzoeker
heeft onderzocht in het kader van een second opinion voor de a-dwangbehandeling komt tot dezelfde diagnose en onderschrijft de noodzakelijkheid van antipsychotische dwangmedicatie.
Vooralsnog bestaat er geen overeenstemming voor wat betreft de delictrisico’s en behandelinterventies. Er is geen sprake van probleeminzicht, wat behandelen lastig maakt. Verzoeker blijft in gesprekken wijzen op zijn onschuld en dat hij geen
behandeling
behoeft te ondergaan. Een delictgerelateerde behandeling is de afgelopen jaren dan ook niet tot stand gekomen. Verzoeker heeft besloten deel te nemen aan enkele geïndiceerde modules. Dit betreffen geen behandelmodules die gericht zijn op behandeling
van
de waanstoornis. Hierdoor is de kernproblematiek ongewijzigd gebleven. De inzet van antipsychotica zou verzoeker milder kunnen stemmen in zijn overtuiging, waardoor hij mogelijk wel in staat is om een andere mening aan te horen en te exploreren. Dit
biedt dan vervolgens wellicht een opening in de behandeling. Indien geen antipsychotica wordt ingezet, wordt een herhaling van de resocialisatiepoging van de eerste tbs-behandeling gecreëerd, wat een onaanvaardbaar hoog risico op recidive met zich
meebrengt. Verzoeker toont geen enkele bereidheid tot het vrijwillig innemen van de medicatie. Zonder deze medicatie bestaat er geen uitzicht op vrijheden en een mogelijkheid om te starten met een resocialisatietraject. Uiteindelijk komt een
longstayplaatsing in zicht. De inzet van antipsychotica wordt als enige mogelijkheid beschouwd om zijn waanstoornis adequaat te behandelen. Er blijft geen andere mogelijkheid over om het gevaar af te wenden dan het starten van een a-dwangbehandeling.
Het alternatief zou zijn een tbs zonder uitzicht op beëindiging, doordat het gevaar op recidive onverminderd hoog blijft bestaan. Alle psychiaters in de inrichting zijn aangewezen als plaatsvervangend hoofd van de inrichting en derhalve bevoegd de
beslissing te nemen. De beslissing is genomen door psychiater Van der L. die niet betrokken is bij verzoekers behandeling.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de
orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingesteld zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de in beroep bestreden beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat,
mede gelet op de inlichtingen van het hoofd van de inrichting, het geval.
Uit de stukken is naar voren gekomen dat er kennelijk verschil van opvatting bestaat ten aanzien van verzoekers diagnose, met name ten aanzien van de waanstoornis en psychotische stoornis. Tegen deze achtergrond kan op voorhand - nog steeds naar het
voorlopig oordeel van de voorzitter - niet met zekerheid worden geoordeeld dat het onder dwang toedienen van antipsychotica doelmatig is in het licht van verzoekers geestesstoornis en het aanwezige recidiverisico. De voorzitter neemt hierbij in
aanmerking dat een eerdere medicamenteuze behandeling ten tijde van verzoekers verblijf in FPC Oldenkotte geen merkbaar effect heeft gehad. Mede gelet op de ingrijpendheid van het onder dwang toedienen van medicatie en de afwezigheid van acuut gevaar,
is de voorzitter van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting dient te worden geschorst, in afwachting van de uitspraak van de beroepscommissie.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting tot het moment dat de beroepscommissie uitspraak heeft gedaan op het beroepschrift.

Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 24 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven