Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1453/GA, 15 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:15-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1453/GA

betreft: [klager] datum: 15 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.W. Knottenbelt, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 april 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 juli 2014, gehouden in de locatie De Karelskamp te Almelo, zijn klagers raadsman, mr. H.W. Knottenbelt, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Leeuwarden, [...], gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur om met ingang van 21 maart 2014 aan klager voor de duur van drie maanden toezichtmaatregelen op te leggen in verband met klagers plaatsing op de lijst gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk
risico
(GVM-lijst), met het profiel ‘verhoogd’.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De beklagcommissie heeft ten onrechte overwogen dat de directeur alleen verantwoordelijk zou zijn voor de uitvoering van de
toezichtmaatregelen. De directeur beslist immers tot oplegging van de toezichtmaatregelen. De toezichtmaatregelen zijn ten onrechte opgelegd. Klager werd tijdens zijn bezoek aan het Gerechtshof onwel. Het klopt niet dat hij zijn medicatie niet had
ingenomen. Ook klopt het niet dat hij doelbewust veel water zou hebben gedronken. Klager ondervindt weinig hinder van de meeste toezichtmaatregelen. Alleen van de maandelijkse uitgebreide celinspectie en het extra beveiligd vervoer heeft hij veel
hinder. Hij heeft hartproblemen en is hierdoor kortademig. Ook houdt hij veel vocht vast, waardoor de handboeien strak gaan zitten en hij striemen en blauwe plekken krijgt. Daarnaast is hij door de problemen met zijn gezondheid en de reactie daarop van
de inrichtingsarts erg angstig geworden. Hij verwijst daartoe naar de uitspraak van de beroepscommissie over het handelen van de inrichtingsarts, nummer 13/4285/GM van 24 maart 2014. Voorts wekt het bevreemding dat klager reeds op 28 januari 2014 in de
p.i. Leeuwarden werd geplaatst, maar de toezichtmaatregelen pas op 21 maart 2014 zijn opgelegd. Klager is voor die datum verschillende keren naar het ziekenhuis vervoerd met gewoon vervoer. Op 7 april 2014, de eerste dag van het proces in hoger beroep,
is klager voor het eerst met extra beveiligd vervoer vervoerd. De Advocaat-Generaal wist hier niets van. Klager verzoekt om toekenning van een tegemoetkoming.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur legt in deze zaak geen maandrapportages over. In een eerdere zaak heeft dit tot problemen geleid aangezien de
maandrapportages abusievelijk niet waren geanonimiseerd. De directeur is nog in overleg met het Grip hoe hier in het vervolg mee zal worden omgegaan. Bij een hoog of verhoogd risico hoort een pakket toezichtmaatregelen, waaronder extra beveiligd
vervoer. Toen klager in de inrichting werd geplaatst, stond hij nog niet op de GVM-lijst. Op 24 januari 2014 meldde een verpleegkundige dat klager zes liter water zou hebben gedronken en dat hij zijn plasmedicatie niet zou hebben ingenomen. Op 12
februari 2014 is klager in het Operationeel Overleg (OO) besproken en is beslist hem nog niet op de GVM-lijst te plaatsen. Op 12 maart 2014 is klager wederom in het OO besproken en is beslist hem wel op de GVM-lijst te plaatsen. Dit had te maken met de
eerdere informatie over het bewust drinken van teveel water en een telefoontje dat klager en twee neven van hem voornemens zouden zijn de inrichting te verlaten. De directeur gelooft dat het extra beveiligd vervoer voor klager in verband met zijn
medische situatie erg belastend is. De directeur zegt daarom toe te willen bezien of het mogelijk is het vervoer anders te organiseren. Hij is hierbij echter ook afhankelijk van de Dienst Vervoer en Ondersteuning.

3. De beoordeling
De directeur kan – indien dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting – aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst toezichtmaatregelen opleggen. Alvorens hiertoe te beslissen dient de
directeur een eigen belangenafweging omtrent de noodzaak van die toezichtmaatregelen te maken. De overweging van de beklagcommissie dat het uitgangspunt is dat de toezichtmaatregelen zijn opgelegd door het ministerie en niet door de directeur, is
derhalve onjuist. Gelet op het ingrijpende karakter van de toezichtmaatregelen moet de door de directeur te maken belangenafweging voor de gedetineerde inzichtelijk zijn en worden onderbouwd met schriftelijke verslaglegging. De enkele verwijzing naar
de
plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst volstaat niet.

Uit de schriftelijke mededeling blijkt dat aan klager met ingang van 21 maart 2014 in verband met zijn plaatsing op de GVM-lijst toezichtmaatregelen zijn opgelegd, omdat bij het OO als betrouwbaar ingeschatte informatie is binnengekomen vanuit derden
dat klager, samen met anderen, voornemens zou zijn om – eventueel door middel van gijzeling – de inrichting te verlaten. Daarnaast is klager tijdens een rechtbankbezoek onwel geworden waarna hij naar een ziekenhuis gebracht moest worden. Uit informatie
van verschillende betrokkenen is aannemelijk geworden dat klager doelbewust teveel vocht heeft ingenomen terwijl hij wist dat dit voor zijn specifieke medische situatie erg slecht is en dat hij bewust zijn medicatie heeft laten staan. Het vermoeden
bestaat dat klager dit heeft gedaan om te bewerkstelligen dat hij zou worden opgenomen in het ziekenhuis om daarmee zijn ontvluchtingskansen te vergroten.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur gelet op voormelde informatie in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot oplegging van toezichtmaatregelen aan klager. Nu de toezichtmaatregelen met ingang van 21 maart 2014 zijn opgelegd en het
beklag
dateert van 22 maart 2014, komt de beroepscommissie aan de vraag of de directeur minimaal maandelijks een eigen belangenafweging heeft gemaakt omtrent (de voortduring van) de noodzaak van de maatregelen, niet toe. Het beroep zal ongegrond worden
verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 15 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven