Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/704/GA, 3 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/704/GA

betreft: [klager] datum: 3 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door [...], namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 februari 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman [...] en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 2 juni 2014, gehouden in de locatie De Karelskamp te Almelo.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 6 februari 2014 tot oplegging van een aantal toezichtmaatregelen, voor de duur van zes maanden, in verband met klagers plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (verder: de
GVM-lijst), met het profiel ‘hoog’.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep aangevoerd dat klager zich niet kan verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie. Klager persisteert bij zijn standpunten zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klager is op 29 januari 2014 vanuit de p.i. Almere overgeplaatst naar de p.i. Leeuwarden en stond op dat moment vermeld op de GVM-lijst met de status ‘hoog’. Na binnenkomst van klager in de inrichting heeft de directeur beslist aan klager een aantal
toezichtmaatregelen op te leggen, welke maatregelen op 6 februari 2014 zijn aangepast. Uit de beschikking waarbij de bestreden toezichtmaatregelen zijn opgelegd volgt dat klager op 17 juli 2013 is geplaatst op de GVM-lijst op grond van de indicatie
‘voortgezet crimineel handelen in detentie’. De beroepscommissie is ermee bekend dat klagers naam reeds langere tijd – ook in de periode vóór 17 juli 2013 – op de GVM-lijst staat dan wel heeft gestaan en dat hem in vorige inrichtingen van verblijf –
waaronder de p.i. Almere en de p.i. Hoogeveen – eveneens toezichtmaatregelen zijn opgelegd.

De directeur kan, indien dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst toezichtmaatregelen opleggen. Alvorens hiertoe te beslissen dient de directeur
een eigen belangenafweging omtrent de noodzaak van die toezichtmaatregelen te maken. Gelet op het ingrijpende karakter van de toezichtmaatregelen moet die belangenafweging voor de gedetineerde inzichtelijk zijn en worden onderbouwd met schriftelijke
verslaglegging. De enkele verwijzing naar de plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst volstaat niet.

De beroepscommissie constateert dat in de beschikking waarbij de bestreden toezichtmaatregelen zijn opgelegd niet staat vermeld om welke redenen, anders dan klagers vermelding op de GVM-lijst, de toezichtmaatregelen aan klager zijn opgelegd. In het
verweerschrift van 21 februari 2014 heeft de directeur toegelicht dat de maatregelen zijn opgelegd wegens het ernstige vermoeden dat klager communiceert met mensen buiten de inrichting door post mee te geven met ‘ontslaggangers’ en door
medegedetineerden voor hem te laten bellen en omdat hij telefonisch contact heeft met verschillende personen van buiten de inrichting om gelden te werven. Nog daargelaten dat deze door de directeur genoemde handelingen niet zonder meer kunnen worden
aangemerkt als ‘criminele handelingen’, heeft de directeur – hoewel hij hiertoe voldoende gelegenheid heeft gehad en behoort te weten dat de beroepscommissie het voor haar beoordeling nodig acht te beschikken over verslaglegging van de besluitvorming –
geen onderbouwende stukken, zoals maandrapportages uit de vorige inrichtingen waarin klager heeft verbleven, voor zijn beslissing overgelegd. Tevens ontbreekt een verslag waaruit blijkt dat klager voorafgaande aan de bestreden beslissing is gehoord.

Nu geen rapportages zijn overgelegd waarin klagers gedragingen in de periode voorafgaande aan zijn overplaatsing naar de p.i. Leeuwarden en/of de resultaten van de eerdere ‘monitoringsperiodes’ in vorige inrichtingen zijn beschreven, heeft de directeur
ten overstaan van de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk gemaakt dat klager in de directe periode voorafgaande aan de bestreden beslissing crimineel handelen in detentie heeft voortgezet en/of dat kan worden verwacht dat hij de intentie heeft dit
in de toekomst (wederom) te doen. Voorts neemt de beroepscommissie in aanmerking de – niet weersproken – mededelingen van klager dat het meest recente rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) dateert van 18 juli 2013 en dat de
gedragingen zoals door de directeur beschreven in het verweerschrift van 21 februari 2014 hebben plaatsgevonden gedurende klagers verblijf in de p.i. Hoogeveen – alwaar hij tot juli/augustus 2013 heeft verbleven. Gelet op het vorenstaande acht de
beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat het op 6 februari 2014, in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, noodzakelijk was aan klager de bestreden toezichtmaatregelen op te leggen.

De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van (een deel van) de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, zal
de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van
€ 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 3 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven